In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een eenmanszaak die personeel uitleent, en DURABOUW B.V., een aannemingsbedrijf. De partijen waren een overeenkomst aangegaan voor de uitleen van personeel, waarbij DURABOUW aanvankelijk € 42,50 per uur exclusief btw zou betalen aan [eiser]. Dit bedrag werd later verlaagd naar € 41,50 per uur, omdat DURABOUW vond dat de ingeleende metselaars te traag werkten. De facturen van [eiser] voor de weken 44 tot en met 47 van 2022, ter waarde van € 13.038,00, werden niet betaald door DURABOUW. [eiser] vorderde betaling van deze facturen, terwijl DURABOUW in reconventie een bedrag van € 16.480,00 vorderde, stellende dat [eiser] tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat DURABOUW de hoofdsom van € 13.038,00 aan [eiser] moest betalen, omdat het verweer van DURABOUW dat de overeenkomst ongeldig was niet werd gevolgd. De kantonrechter stelde vast dat de metselaars de in rekening gebrachte uren hadden gewerkt en dat DURABOUW in beginsel gehouden was deze uren te betalen. Het beroep van DURABOUW op verrekening werd afgewezen, omdat er geen tegenvordering was. De kantonrechter wees ook de reconventionele vordering van DURABOUW af, omdat deze onvoldoende was onderbouwd en DURABOUW niet tijdig had aangemaand.
DURABOUW werd veroordeeld in de proceskosten van [eiser], die in totaal op € 2.156,03 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.