ECLI:NL:RBLIM:2024:252

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
10595315 \ CV EXPL 23-2844
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van aannemingsovereenkomst en proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter in Maastricht, vordert de eiser, procederend in persoon, ontbinding van een overeenkomst van aanneming van werk en hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 4.574,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een rolbeslissing waarin een mondelinge behandeling was gepland. Echter, op verzoek van de eiser is deze behandeling niet doorgegaan. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de vordering reeds is voldaan door een uitkering van de verzekering.

De eiser heeft vervolgens verzocht om intrekking van zijn vorderingen, maar de kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden een voorwaarde aan deze intrekking hebben verbonden, die niet is vervuld. Hierdoor is de kantonrechter van mening dat de eiser zijn vordering niet langer wenst te handhaven, wat leidt tot afwijzing van de vordering. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die deze kosten heeft begroot op € 3.000,00. De kantonrechter oordeelt dat de eiser misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de vordering in te stellen, gezien de evidente ongegrondheid ervan, en wijkt af van het liquidatietarief voor proceskosten. Uiteindelijk worden de proceskosten vastgesteld op € 2.064,57.

Het vonnis is uitgesproken op 17 januari 2024 door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10595315 \ CV EXPL 23-2844
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. I.M.C.R.B. Bongers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- het emailbericht van 4 december 2023 van [eiser]
- de brief van 7 december 2023 van [gedaagden]
- de brief van de rechtbank van 12 december 2023 waarin aan partijen is meegedeeld dat de geplande mondelinge behandeling op verzoek van [eiser] geen doorgang zal vinden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert - samengevat - ontbinding van de overeenkomst van aanneming van werk, alsmede hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 4.574,00 althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2.
[gedaagden] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagden] stelt dat de vordering reeds is voldaan, nu de verzekering tot uitkering van de schade is overgegaan.
3.2.
[eiser] verzoekt vervolgens bij emailbericht van 4 december 2023 om hem moverende redenen intrekking van zijn vorderingen.
3.3.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagden] zodanig dat zij instemt met intrekking / doorhaling van de procedure onder opschortende voorwaarde van betaling van de proceskosten door [eiser] aan [gedaagden] . Nu [gedaagden] een voorwaarde aan de medewerking aan de intrekking / doorhaling ter rolle heeft gesteld, welke niet is vervuld, is de conclusie dat niet beide partijen instemmen met de doorhaling ter rolle, zodat de kantonrechter daartoe niet zal overgaan.
3.4.
Gelet op de door [eiser] ongemotiveerd verzochte intrekking van de onderhavige procedure dient het ervoor te worden gehouden dat hij zijn vordering niet langer wenst te handhaven. De vordering zal dan ook worden afgewezen. [eiser] zal, nu hij om zijn moverende redenen afziet van verder procederen, worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] . [gedaagden] heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte advocaatkosten in de onderhavige procedure, begroot op € 3.000,00.
3.5.
Een vordering tot vergoeding van werkelijke proceskosten is toewijsbaar in het geval dat de eiser misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt door om te beginnen de vordering in te stellen. Daarvan is sprake indien het instellen van die vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had dienen te blijven. Hiervan kan sprake zijn, indien de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarbij past terughoudendheid, gelet op het recht van toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (zie HR 6 april 2012 LJN: BV7828).
3.6.
In dit geval is - ook met de hiervoor bedoelde terughoudendheid - een afwijking van het in artikel 237 Rv vervatte uitgangspunt dat proceskosten volgens het liquidatietarief worden berekend, gerechtvaardigd. Uit de bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte producties, welke niet door [eiser] zijn weersproken, volgt dat uitkering door de verzekering op 21 maart 2023 - en derhalve ruim vóór de datum van dagvaarding - heeft plaatsgevonden. Door onderhavige procedure heeft [eiser] [gedaagden] nodeloos op kosten gejaagd. Een veroordeling in de volledige proceskosten is dan ook passend.
3.7.
[gedaagden] heeft haar kosten begroot op een totaalbedrag van € 3.000,00. De kantonrechter zal de kosten vaststellen op een - middels nota’s onderbouwde - bedrag van € 2.064,57.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.064,57,
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
CJ