ECLI:NL:RBLIM:2024:2520

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10661822 \ CV EXPL 23-3535
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van consumentenkoop en rechtsgeldige cessie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Coeo Securitisation Limited, een vennootschap gevestigd in Dublin, Ierland, en een gedaagde partij die via de website van Zalando SE meerdere zaken heeft besteld. De gedaagde heeft gekozen voor de mogelijkheid om achteraf te betalen, maar is niet overgegaan tot betaling. Coeo vordert betaling van € 325,56, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vordering door Zalando aan Coeo.

De kantonrechter heeft allereerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat het geschil een consumentenovereenkomst betreft. Vervolgens is de vraag van de rechtsgeldigheid van de cessie aan de orde gekomen. De kantonrechter oordeelt dat Coeo niet heeft aangetoond dat er een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden, omdat de vereiste akte van cessie niet is overgelegd. De mededeling van de cessie aan de gedaagde in de dagvaarding is niet voldoende om de vordering te onderbouwen.

Daarnaast heeft de kantonrechter overwogen dat, zelfs als de cessie rechtsgeldig zou zijn, Coeo niet heeft aangetoond dat de gedaagde de bestelde zaken heeft ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Coeo in het ongelijk is gesteld en de vordering is afgewezen. Coeo is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 164,00.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10661822 \ CV EXPL 23-3535
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
COEO SECURITISATION LIMITED,
gevestigd en kantoor houdende te Dublin (Ierland),
eisende partij,
hierna te noemen: Coeo,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek met producties 8 tot en met 13
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

[gedaagde] heeft op 16 december 2022 meerdere zaken besteld via de website van Zalando SE (hierna: Zalando). Er is sprake van een consumentenkoop op afstand tussen Zalando en [gedaagde] . [gedaagde] heeft gekozen voor de mogelijkheid om achteraf te betalen. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling.

3.Het geschil

3.1.
Coeo vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 325,56, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 277,92 vanaf heden tot de dag van algehele voldoening en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat het geschil een internationaal karakter draagt omdat Coeo in Ierland is gevestigd. Allereerst dient daarom ambtshalve te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
4.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd van de vordering kennis te nemen, omdat dit geschil ziet op een consumentenovereenkomst in de zin van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 en de rechtsvordering wordt ingesteld tegen [gedaagde] als consument die woonachtig is in Nederland, zo volgt uit artikel 18. Op grond van artikel 6 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 is Nederlands recht van toepassing.
4.3.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil naar Nederlands recht.
C
essie
4.4.
Coeo stelt dat Zalando haar vordering(en) met alle daaraan verbonden rechten en nevenrechten op 2 november 2019 in eigendom heeft overgedragen aan Zalando Payments GmbH. Zalando Payments GmbH heeft haar vordering(en) met alle daaraan verbonden rechten en nevenrechten in eigendom overgedragen aan Coeo. Coeo stelt dat de cessie is medegedeeld aan [gedaagde] per brief van 9 mei 2023. Met het exploot van dagvaarding doet Coeo expliciet mededeling aan [gedaagde] van de cessie in de zin van artikel 3:94 BW.
4.5.
[gedaagde] heeft als verst strekkende verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een rechtsgeldige cessie. [gedaagde] stelt daartoe dat door Coeo geen schriftelijke bescheiden overgelegd zijn waaruit blijkt dat tweemaal een cessie heeft plaatsgevonden. [gedaagde] stelt daarnaast dat zij het schrijven van 9 mei 2023, waarin volgens Coeo de cessie is medegedeeld, niet heeft ontvangen. De expliciete mededeling van de cessie in de dagvaarding is volgens [gedaagde] onvoldoende. [gedaagde] stelt dat dit eerder had moeten gebeuren.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een rechtsgeldige cessie en zal de vordering afwijzen op grond van het hierna overwogene. Voor een rechtsgeldige overdracht van vorderingsrechten is ingevolge artikel 3:84 BW juncto artikel 3:94 BW vereist een door de cedent ondertekende authentieke of onderhandse akte, die bestemd is tot levering van de vorderingen aan de cessionaris en een mededeling van deze cessie aan de debiteur. De vraag is of aan deze beide constitutieve vereisten is voldaan. De kantonrechter merkt op dat het vereiste van mededeling geen vormvoorschrift kent. De mededeling kan in iedere vorm gebeuren. Dat de mededeling gelijktijdig met de dagvaarding plaatsvindt, betekent niet dat de mededeling daardoor te laat is. De kantonrechter oordeelt op grond van het voorgaande dat door de expliciete mededeling in de dagvaarding aan het vereiste van mededeling is voldaan. Ten aanzien van de vereiste akte van cessie oordeelt de kantonrechter dat aan dit vereiste niet is voldaan op grond van het volgende. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord het verweer gevoerd dat geen schriftelijk bescheiden van de cessie zijn overgelegd. Het was dus aan Coeo om bij conclusie van repliek de akte van cessie te overleggen. Coeo heeft de akte niet in het geding gebracht en hierdoor kan de kantonrechter niet vaststellen of de akte is opgemaakt.
Ontvangst van de zaken
4.7.
De kantonrechter merkt ten overvloede op dat de vordering, wanneer de cessie wél rechtsgeldig was, voor afwijzing gereed had gelegen op grond van het volgende. [gedaagde] stelt dat de zaken niet ontvangen zijn. Op grond van artikel 7:11 BW rust op Coeo de bewijslast en het bewijsrisico dat [gedaagde] de bestelling heeft ontvangen. Op grond van artikel 7:11 BW gaat bij bezorging van zaken het risico op de consument over op het moment dat de consument de zaak heeft ontvangen. Met ‘ontvangen’ wordt bedoeld dat de consument daadwerkelijk de zaak in handen heeft gekregen. Coeo stelt dat het niet meer mogelijk is om een afleverbewijs te overleggen omdat de bestelling enige tijd geleden is geplaatst. Coeo heeft wel een document overgelegd waaruit blijkt dat de bestelling op 20 december 2022 op het door [gedaagde] opgegeven adres is bezorgd.
4.8.
Het door Coeo overgelegde document acht de kantonrechter niet voldoende aangezien hieruit niet blijkt dat [gedaagde] de bestelde zaken daadwerkelijk in handen heeft gekregen. Dat Coeo geen afleverbewijs kan leveren omdat de bestelling enige tijd geleden is geplaatst, komt voor risico van Coeo.
Proceskosten
4.9.
Coeo wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 164,00 aan salaris gemachtigde (2,00 punten × € 82,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Coeo in de proceskosten van [gedaagde] , begroot op € 164,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.