Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en een gedaagde partij over achterstallige huur. De procedure begon met een dagvaarding en een conclusie van antwoord, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 maart 2024. De eisende partij, Woonpunt, vorderde betaling van een bedrag van € 510,11, bestaande uit € 414,09 aan achterstallige huur voor de maand juli 2022, € 75,15 aan buitengerechtelijke kosten en € 20,87 aan vervallen wettelijke rente. De gedaagde partij had een tijdelijke huurovereenkomst met Woonpunt, die op 4 juni 2018 was gesloten en inmiddels was beëindigd.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij gehouden was aan de betalingsverplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. De gedaagde heeft de verschuldigdheid van de achterstallige huur niet weersproken, en de kantonrechter concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde niet in de weg stonden aan de toewijzing van de vordering. De gevorderde achterstallige huur werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 722,49.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonpunt het bedrag kan vorderen voordat de gedaagde partij in hoger beroep gaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter R.P.J. Quaedackers.