ECLI:NL:RBLIM:2024:3331

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/03/326715 / FA RK 24-278
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootouders tot omgang met hun kleinkind en informatieverplichting aan voogden

In deze zaak hebben grootouders (mz) verzocht om omgang met hun kleinkind, dat onder voogdij staat van de grootouders (vz). De rechtbank Limburg heeft op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in deze kwestie. De grootouders (mz) hebben verzocht om een omgangsregeling en om een informatieverplichting voor de voogden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grootouders (mz) niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken, omdat er geen sprake is van 'family life' zoals bedoeld in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. De grootouders (mz) hebben erkend dat er slechts zeven keer omgang heeft plaatsgevonden, wat onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de grootouders (mz) om een informatieregeling afgewezen, omdat deze niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan door de verzoekende partij of andere belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/326715 / FA RK 24-278
Beschikking van 11 juni 2024 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[opa (mz)],
hierna te noemen: de opa (mz),
en
[oma (mz)] ,
hierna te noemen: de oma (mz),
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L.J.W. van Kesteren,
gezamenlijk te noemen: de grootouders (mz),
betreffende de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[oma (vz)],
hierna te noemen: de voogd of oma (vz),
en
[opa (vz)] ,
hierna te noemen: de voogd of opa (vz),
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
gezamenlijk te noemen: de voogden of grootouders (vz).
De rechtbank merkt als informanten aan:
[vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 3] .
[curator] , h.o.d.n. PeBeVo,
in haar hoedanigheid als curator van
[moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 4] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 23 januari 2024;
- een usb stick van de grootouders (mz), binnengekomen bij de rechtbank op 26 januari 2024;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 19 maart 2024;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 13 mei 2024 en waarbij zijn verschenen:
- de grootouders (mz), bijgestaan door hun advocaat;
- de voogden, bijgestaan door hun advocaat;
- de vader;
- de curator van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 10 juni 2022 is de toen nog ongeboren [minderjarige] onder voogdij gesteld van oma (vz).
2.2.
[minderjarige] woont sinds haar geboorte bij de grootouders (vz).
2.3.
Op 13 mei 2024 heeft de kinderrechter opa (vz) mede benoemd tot voogd over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De grootouders (mz) verzoeken bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kosten rechtens:
I. te bepalen dat [minderjarige] bij de grootouders (mz) zal verblijven in de oneven kalenderweken op zaterdag van 12.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de grootouders (mz) [minderjarige] bij de bij de voogd zullen ophalen en de voogd [minderjarige] bij de grootouders (mz) zal ophalen, althans te beslissen als de rechtbank redelijk acht;
II. te bepalen dat de (inmiddels) voogden, eenmaal per maand, te weten op iedere eerste zaterdag van de maand, aan de grootouders (mz) een e-mail dienen te sturen met daarin alle belangrijke aangelegenheden die [minderjarige] betreffen, waaronder haar ontwikkeling, gezondheid, indien van toepassing: schoolgang en prestaties, sport en overige hobby’s, vriendjes en vriendinnetjes en haar algemene welzijn, en daarbij te bepalen dat de voogden eens per twee maanden, te weten in iedere oneven kalendermaand, een recente foto (iedere keer een nieuwe foto) dienen mee te sturen van [minderjarige] , waar [minderjarige] alleen op staat (dus zonder derden), althans te beslissen als de rechtbank juist acht.

4.Het verweer

4.1.
De voogden verzoeken:
Primair:
de grootouders (mz) niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken;
de grootouders (mz) te veroordelen tot het binnen een termijn van veertien dagen na betekening van de in deze te geven beschikking, integraal vergoeden van alle kosten die door en namens de voogden in en buiten rechte ten behoeve van onderhavige procedure zijn gemaakt, waaronder de kosten ten behoeve van rechtsbijstand door hun advocaat, griffierechten en dergelijke, alsmede de grootouders (mz) te veroordelen tot betaling van de nakosten, met de bepaling dat indien deze (na)kosten niet binnen veertien dagen na betekening van de in deze te geven beschikking zijn betaald, dan wel binnen een termijn die de rechtbank juist acht, verzoekers daarover wettelijke rente zijn verschuldigd, vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
Subsidiair:
De verzoeken van de grootouders (mz) af te wijzen als zijnde ongegrond en hen het recht op omgang aldus te ontzeggen;
de grootouders (mz) te veroordelen tot het binnen een termijn van veertien dagen na betekening van de in deze te geven beschikking, integraal vergoeden van alle kosten die door en namens de voogden in en buiten rechte ten behoeve van onderhavige procedure zijn gemaakt, waaronder de kosten ten behoeve van rechtsbijstand door hun advocaat, griffierechten en dergelijke, alsmede de grootouders (mz) te veroordelen tot betaling van de nakosten, met de bepaling dat indien deze (na)kosten niet binnen veertien dagen na betekening van de in deze te geven beschikking zijn betaald, dan wel binnen een termijn die de rechtbank juist acht, verzoekers daarover wettelijke rente zijn verschuldigd, vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.

5.De beoordeling

5.1.
De omgang
De ontvankelijkheid
5.1.1.
De grootouders (mz) zijn ten aanzien van de ontvankelijkheid primair van mening dat de family life-eis uit artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) op hen niet van toepassing is, althans niet dient te worden toegepast. Dit laatste gelet op het feit dat de eis van family-life zeer binnenkort wordt afgeschaft als het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 BW om de drempel te verlagen voor grootouders om omgang met hun kleinkinderen te verzoeken (Wet drempelverlaging omgang grootouders, Kamerstukken II 2022/23, 36 364, nr. 1 e.v.) tot wet is verheven. De grootouders (mz) verwijzen daarvoor ook naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9076). De family life-eis wordt volgens de grootouders in het algemeen ook te streng toegepast nu het EHRM – al in het Marckx-arrest – ervan uitgaat dat ‘family-life’ tenminste de betrekking tussen grootouders en kleinkinderen omvat.
Waar de grootouders (mz) zich eerder op het standpunt stelden dat zij van mening zijn dat er sprake is van family life tussen hen en [minderjarige] hebben zij ter zitting aangegeven dat er inderdaad geen sprake is van family life. Er heeft zeven keer omgang plaatsgevonden, maar voor family life dient er meer dan het gebruikelijke contact tussen grootouder en kleinkind te zijn.
5.1.2.
De voogden zijn van mening dat de momenteel geldende wet- en regelgeving moet worden toegepast. Dat de grootouders (mz) stellen dat een wetsvoorstel aanhangig is waarin het ‘family life-vereiste’ niet langer aan de orde zal zijn wanneer grootouders omgang verzoeken, kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat de grootouders (mz) ontvankelijk dienen te worden verklaard. Daarnaast is er geen sprake van family life, hetgeen ook door de grootouders (mz) wordt erkend.
5.1.3.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Dit artikel bepaalt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechtbank stelt op verzoek van de ouders of één van hen of degene die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vast. De rechtbank kan een regeling bepalen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.1.4.
De vraag waar de rechtbank zich in feite voor ziet gesteld, is of de family life-eis uit artikel 1:377a BW buiten beschouwing dient te worden gelaten vanwege het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 BW om de drempel te verlagen voor grootouders om omgang met hun kleinkinderen te verzoeken (Wet drempelverlaging omgang grootouders, Kamerstukken II 2022/23, 36 364, nr. 1 e.v.). In dit wetsvoorstel wordt uitgegaan van het bewijsvermoeden dat grootouders in een persoonlijke betrekking staan tot hun kleinkinderen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te anticiperen op dit wetsvoorstel en daarmee uit te gaan van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a BW. Onduidelijk is of en, zo ja, wanneer deze wet zal worden ingevoerd en of de uiteindelijke wet, als deze inderdaad wordt ingevoerd, gelijkluidend aan het wetsvoorstel zal zijn. De rechtbank acht het dan ook te vroeg om hierop vooruit te lopen en zal de geldende wet- en regelgeving toepassen.
Gebleken is dat partijen het erover eens zijn dat er geen sprake is van family life tussen de grootouders en [minderjarige] . Er heeft slechts zeven keer omgang tussen de grootouders (mz) en [minderjarige] plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een grondslag voor het verzoek op basis van artikel 1:377a BW ontbreekt.
De rechtbank zal grootouders (mz) daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek.
5.2.
De informatieregeling
De ontvankelijkheid
5.2.1.
De grootouders (mz) zijn van mening dat de vaststelling van een informatieregeling is te zien als het mindere van een fysieke contactregeling op basis waarvan zij – gelijk aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9076) – van mening zijn dat voor een informatieregeling geen family-life meer vereist zou moeten zijn.
Verder doen de grootouders (mz) een nadrukkelijk beroep op de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 november 2014 (ECLI:NL:RBOVE:2014:7046), waarin werd overwogen dat op basis van artikel 8 EVRM onder de kring van informatiegerechtigden ook de grootouders vallen. Ook verwijzen de grootouders naar de initiatiefnota ‘Opgroeien met opa en oma, omgang met kleinkinderen, Kamerstukken II 2014/15,34 168, nr. 2, p. 5, noot 16.
Waar de grootouders (mz) zich eerder nog op het standpunt stelde zij van mening zijn dat er sprake is van family life tussen hen en [minderjarige] hebben zij ter zitting aangegeven dat er inderdaad geen sprake is van family life.
5.2.2.
Wat betreft de verzochte informatieregeling stellen de voogden zich op het standpunt dat er al ruim acht maanden geen omgang is geweest tussen [minderjarige] en de grootouders (mz). De grootouders (mz) informe(e)r(d)en bovendien niet of nauwelijks naar het wel en wee van [minderjarige] en hebben volgens de voogden duidelijk blijk gegeven niet in staat te zijn de belangen van [minderjarige] boven het vervullen van de eigen wensen en behoeften te plaatsen. Van (extended) family life tussen verzoekers en [minderjarige] kan dan ook geen sprake zijn. Daar komt bij dat de artikelen van het EVRM slechts te gelden hebben ten aanzien van kwesties tussen overheid(sinstellingen) en burgers en dat hierop in zaken tussen burgers onderling geen beroep kan worden gedaan. Ook ziet artikel 1:377b BW, slechts op de informatieplicht van de gezaghebbende ouder aan de niet-gezaghebbende ouder. De grootouders (mz) hebben in het geheel ook niet kenbaar gemaakt wat voor belang zij erbij hebben over de gewichtige aangelegenheden betreffende de persoon en het vermogen van [minderjarige] te worden geïnformeerd. De voogden vinden het in strijd met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Uni wanneer zij gehouden zouden zijn om de grootouders (mz) hierover te informeren.
Het niet in het lichaam van het verzoekschrift onderbouwde of gespecificeerde verzoek is dermate ruim dat toekenning zou betekenen dat onnodig veel gegevens van niet alleen de voogden, maar ook van derden verstrekt zou moeten worden, waardoor de voogden en derden onnodig in de bescherming van hun persoonsgegevens en/ of privéleven worden geschaad, zonder daar toestemming voor te hebben gegeven en zonder dat daarmee een gerechtvaardigde grondslag is gediend.
5.2.3.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:377b BW.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de ouder die met het gezag is belast, verplicht is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
De rechtbank kan op grond van het tweede lid van voornoemd artikel bepalen dat deze informatie- en consultatieplicht buiten toepassing blijft indien het belang van het kind dit vereist.
5.2.4.
De rechtbank overweegt dat grootouders (mz) zich ook ten aanzien van de informatieregeling primair op het standpunt hebben gesteld dat in het verlengde van het wetsvoorstel “Wet drempelverlaging omgang grootouders, Kamerstukken II 2022/23, 36 364, nr. 1 e.v.” de family life-eis buiten beschouwing dient te worden gelaten. Net als bij het verzoek tot omgang en op dezelfde gronden ziet de rechtbank geen aanleiding om vooruit te lopen op dit wetsvoorstel. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of de informatieregeling in het verlengde daarvan kan worden meegenomen.
De rechtbank dient vervolgens te kijken naar artikel 1:377b BW. Op grond van dat artikel kent de wet slechts een wettelijk recht op informatie toe aan de niet met het gezag belaste ouder. De vader heeft in dat kader nog verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 november 2014 ( ECLI:NL:RBOVE:2014:7046) waarin de kinderrechter op grond van artikel 8 EVRM de kring van informatiegerechtigden heeft uitgebreid met de grootouders. Deze verwijzing treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De grootouders (mz) hebben ter zitting immers erkend dat er geen sprake is van family life tussen hen en [minderjarige] .
De rechtbank zal grootouders (mz) daarom niet – ontvankelijk verklaren in hun verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling.
5.3.
De proceskosten
5.3.1.
De voogden vinden een proceskostenveroordeling aan de zijde van de grootouders (mz) gerechtvaardigd. De grootouders (mz) hebben nodeloze kosten aan de zijde van de voogden veroorzaakt doordat zij, ondanks de reactie van de advocaat van de voogden van
6 november 2023 deze procedure hebben gestart. In de brief van 6 november 2023 zijn de grootouders (mz) ervoor gewaarschuwd dat zijdens de voogden om een integrale proceskostenveroordeling zou worden gevraagd indien onderhavige procedure gestart zou worden. Toen is al aangegeven door de advocaat van de voogden dat de grootouders (mz) niet tot de beperkte kring van gerechtigden behoren en de grootouders (mz) geven zelf ook toe dat zij volgens de huidige wetgeving niet tot de beperkte kring van de gerechtigden die om een omgangsregeling kunnen vragen behoren. Daar komt bij dat door de grootouders (mz) lukraak een aantal ECLI-nummers worden genoemd, zonder kenbaar te maken welk standpunt daarmee wordt onderbouwd en hoe dit standpunt wordt onderbouwd, terwijl ook producties worden overgelegd zonder kenbaar te maken wat voor standpunt daarmee wordt onderbouwd. Sterker nog, uit de overgelegde producties is gebleken dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de grootouders (mz) omgang met haar krijgen, doordat zij geen blijk geven zich in te kunnen leven in [minderjarige] en niet kunnen aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft, ondanks dat zij hiertoe aanwijzingen van de voogden hebben ontvangen.
Daar komt bij dat ondanks het verzoek van de voogden om [minderjarige] haar belangen in het achterhoofd te houden en geen onrust te veroorzaken, door de grootouders (mz) toch is besloten deze procedure te starten, zonder ook maar enige aandacht aan het belang van [minderjarige] te besteden in het verzoek.
5.3.2.
De grootouders (mz) stellen zich op het standpunt dat zij het recht hebben om een zaak voor te leggen aan de rechtbank. Daarbij maakte de inhoud van de brief van de advocaat van de voogden, en de intimiderende toonzetting daarvan, niet dat nog enige ruimte werd gezien tot het voeren van verdere schikkingsonderhandelingen. Geenszins is sprake van misbruik van recht door nodeloos procederen, zodat, in het licht van artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de proceskosten tussen partijen dienen te worden gecompenseerd, zoals gebruik in familierechtelijke procedures. Voor een veroordeling in de reële proceskosten, die niet zijn onderbouwd, is geen wettelijke grondslag, althans deze is niet onderbouwd. De grootouders hebben in dat kader ook verzocht om de stukken die de voogden bij de pleitnota hebben gevoegd buiten beschouwing te laten omdat het procesreglement voorschrijft dat stukken minimaal drie dagen van tevoren dienen te worden ingediend.
5.3.3.
Alhoewel de rechtbank de grootouders (mz) niet-ontvankelijk acht in hun verzoeken is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om tot een proceskostenveroordeling over te gaan. Gelet op jurisprudentie hebben de grootouders (mz) gemeend dat er een ingang was voor hen om onderhavige verzoeken te doen. Het staat de grootouders (mz) daarbij vrij om onderhavige procedure aanhangig te maken. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen dan ook compenseren in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart de grootouders (mz) niet – ontvankelijk in hun verzoeken;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Minkenberg, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.L.W. Bouwens, griffier, op 11 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.