ECLI:NL:RBLIM:2024:3350

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C/03/329843 / KG ZA 24-123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een plaatsingsovereenkomst voor buitenschoolse opvang door een kinderopvangorganisatie wegens zwaarwegende redenen

In deze zaak vordert de eiser, de moeder van een kind, dat de kinderopvangorganisatie Keet in de Kerk wordt gelast om haar kind weer opvang te bieden. De kinderopvangorganisatie heeft de plaatsingsovereenkomst opgezegd wegens zwaarwegende redenen, waaronder het onacceptabele gedrag van het kind, dat een risico vormt voor de veiligheid van andere kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opzegging rechtsgeldig was, omdat de kinderopvangorganisatie herhaaldelijk heeft geprobeerd om in gesprek te komen met de moeder over het gedrag van het kind en hulp heeft gevraagd van andere instanties. De moeder heeft echter geweigerd om toestemming te geven voor het inwinnen van informatie bij de basisschool en het Centrum voor Jeugd en Gezin. De voorzieningenrechter oordeelt dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging niet rechtsgeldig was en wijst haar vorderingen af. De moeder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/329843 / KG ZA 24-123
Vonnis in kort geding van 13 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C.W. Simonis,
tegen
KEET IN DE KERK B.V.,
te Roermond,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Keet in de Kerk,
advocaat: mr. M. Smout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
 de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8
 de mondelinge behandeling van 30 mei 2024 ter gelegenheid waarvan door mr. Simonis en mr. Smout spreekaantekeningen zijn overgelegd
 de ter zitting door Keet in de Kerk overgelegde conceptbrief aan de ouders.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de moeder van [kind] (hierna: “ [kind] ”). Keet in de Kerk is een kinderopvangorganisatie met drie locaties voor buitenschoolse opvang.
2.2.
Tussen Keet in de Kerk en [eiser] zijn vanaf 2021 meerdere plaatsingsovereenkomsten gesloten. De laatste overeengekomen plaatsingsovereenkomst
dateert van 23 augustus 2023, op grond waarvan Keet in de Kerk een aantal dagdelen per week de buitenschoolse opvang (zowel voor- als naschoolse opvang) van [kind] verzorgt alsmede het vervoer van de opvanglocatie naar de basisschool (hierna: “de Plaatsingsovereenkomst).
2.3.
Op de Plaatsingsovereenkomst zijn van toepassing verklaard de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2016 e.v. (hierna: de Algemene Voorwaarden), waarin onder meer is bepaald:
Artikel 10 – Einde van de overeenkomst
(…)
3. De Ondernemer is slechts bevoegd de Overeenkomst op te zeggen op grond van
een zwaarwegende reden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval
aangemerkt:
(…)
b. Voortduring van situaties als genoemd in artikel 11 lid 2 sub a en c;
c. De situatie genoemd in artikel 11 lid 2 sub b;
(…)
Artikel 11 – Toegankelijkheid
(…)
2. De Ondernemer heeft het recht het kind en/of de Ouder de toegang tot de locatie te weigeren voor de duur van de periode dat een normale opvang van het kind redelijkerwijs niet van de Ondernemer mag worden verwacht en het kind niet op de gebruikelijke wijze kan worden opgevangen. Bijvoorbeeld omdat:
a.
Het kind door ziekte of anderszins extra verzorgingsbehoeftig is;
b.
Het kind en/of de Ouder een risico of bedreiging vormt voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid of veiligheid van anderen, na te zijn gewaarschuwd, tenzij een waarschuwing redelijkerwijs niet van de Ondernemer mag worden verwacht;
c.
De opvang van het kind een normale opvang van de andere kinderen onevenredig verzwaart of belemmert.
2.4.
Sinds 2021 zijn er meerdere (mentor)gesprekken gevoerd tussen de pedagogische medewerkers en teamleiders van Keet in de Kerk en [eiser] in verband met onwenselijk gedrag van [kind] en het achterblijven van zijn spreekvaardigheden.
2.5.
Op 17 februari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de pedagogisch medewerker en [eiser] waarin is besproken dat [kind] veel negatieve aandacht vraagt en onacceptabel (fysiek) gedrag vertoont richting andere kinderen en begeleiders dat volgens Keet in de Kerk echt moet veranderen (aanraken, slaan, niet luisteren en gooien van speelgoed).
2.6.
Op 14 april 2022 heeft opnieuw een mentorgesprek plaatsgevonden over het gedrag dat [kind] vertoont op de opvang als ook over zijn thuissituatie. Keet in de Kerk heeft zelfs een melding gemaakt bij Veilig Thuis omdat de pedagogisch medewerkers van de dagopvang zich zorgen maakten om het welzijn van [eiser] en [kind] .
2.7.
Vanaf september 2022 gaat [kind] naar de basisschool en is niet langer sprake van dagopvang maar enkel van buitenschoolse opvang.
2.8.
Op 19 september 2023 heeft [eiser] bij [kind] blauwe plekken geconstateerd. Daarop heeft [eiser] mondeling een klacht ingediend bij Keet in de Kerk.
2.9.
Op 17 november 2023 heeft Keet in de Kerk [eiser] via het ouderportaal bericht dat er bij de medewerkers vragen bestaan over het functioneren van [kind] en is verzocht om toestemming om informatie op te vragen bij de basisschool van [kind] . Ook is geprobeerd een afspraak te maken tussen een medewerker van Keet in de Kerk en [eiser] , maar dit is niet gelukt.
2.10.
Op 30 november 2023 is [kind] geobserveerd door een pedagogisch medewerker van Keet in de Kerk. In het observatieverslag is onder meer opgenomen:
“ Relatie met de leidster
(…) [kind] is ongeremd. Hij pakt alles wat hij pakken kan in zijn omgeving en is zijn interesse vervolgens na korte tijd weer verloren. Hij moet om de paar minuten geattendeerd worden op de groepsregels. Hij toont vaak frustratie door tegendraadsheid, (onredelijke) boosheid, dwingend gedrag of passiviteit. Hij uit dit door te schreeuwen wanneer hem iets niet lukt, of tegen andere kinderen te schreeuwen wanneer hij iets niet wil. Hij slaat, schopt of spuugt soms naar andere kinderen of naar medewerkers wanneer hij boos is. Wanneer je hem een opdracht geeft luistert hij meestal niet in één keer en moet je het meerdere malen (dwingend) vragen.”
“Relatie met andere kinderen
(…)
“Het functioneren van [kind] in een groep is op de BSO momenteel een onwerkbare situatie. [kind] heeft teveel individuele aandacht nodig die wij hem niet kunnen bieden. Andere kinderen hebben zoveel last van het gedrag van [kind] dat de sociale veiligheid in het geding komt.”
“Binnenkomst
(…) Al snel komt de ongeremdheid terug. Hij is druk, luidruchtig, zoekt ruzie of overtreedt bewust afspraken en regels. (…) Wanneer hij met andere kinderen naar de toiletruimte moet gaat het meestal mis. Opzettelijk met water knoeien, een hele rol wc papier in het toilet gooien. Hierdoor is het niet mogelijk om hem zelfstandig in een andere ruimte te laten.”
“Ben je tijdens de observatie nog op ideeën gekomen die het welbevinden van het kind in deze groep, of de groep als geheel, ten goede kunnen komen? Welke?
Contact leggen met school en CJG om te onderzoeken wat [kind] nodig heeft om in een groep te kunnen functioneren.”
2.11.
Op 13 december 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de pedagogisch medewerker en [coach] en [teamleidster BSO] enerzijds en [eiser] anderzijds, waarbij het gedrag van [kind] , zijn functioneren in de groep en de werkbaarheid voor de medewerkers is besproken. In het gespreksverslag is opgenomen:
“(…) [coach] geeft aan dat we het belangrijk vinden dat er een passende werkwijze voor de behoeftes van [kind] gevonden moet worden, maar dat er ook dringend een verbetering gevonden moet worden omdat de situatie momenteel niet werkbaar is voor medewerkers en sociaal niet veilig is voor groepsgenoten. (…)
Verder geeft [coach] aan dat het ook noodzakelijk is om haar klacht te bespreken van woensdag 20 september 2023. Dit gesprek is bijna 2 maanden na dato nog steeds niet tot stand gekomen, terwijl dit wel een ernstige constatering van moeder is en wij hier graag meer informatie over willen en actie kunnen ondernemen.
[teamleidster BSO] geeft aan dat ze voorafgaand aan dit gesprek aan wil geven dat het moeizaam maken van een afspraak met [eiser] niet meer getolereerd kan worden. In het belang van het welzijn van [kind] is het noodzakelijk dat wij vanaf nu structureel mentorgesprekken plannen. De volgende afspraak zal direct na dit gesprek gemaakt worden en kan niet meer afgezegd of verplaatst worden. [eiser] stemt hiermee in.”
(…)
De conclusies uit bovenstaande observaties die wij hebben getrokken:
-
[kind] lijkt frustratie te voelen door het niet begrijpen wat hij zegt door onduidelijke spraak.
-
[kind] lijkt frustratie te voelen door het niet begrijpen van grenzen in zijn aanhankelijke gedrag
-
[kind] lijkt het positief contact leggen met andere kinderen moeilijk te vinden.
-
Het gedrag van [kind] maakt het functioneren in een groep momenteel onmogelijk werkbaar.
-
Het gedrag van [kind] brengt de sociale veiligheid van groepsgenoten in het geding.
[coach] en [teamleidster BSO] geven aan het volgende van [eiser] nodig te hebben
-
Meedenken om het gedrag van [kind] om te buigen naar positief gedrag
-
Toestemming geven voor het contact leggen met de basisschool om tips en advies te vragen aan leerkrachten om positief gedrag te stimuleren.
-
Toestemming geven voor het contact leggen met CJG om tips en advies, maar ook om hulp en ondersteuning voor spraak en gedrag te veranderen.”
2.12.
De verzochte toestemming om informatie op te vragen bij de basisschool en advies in te winnen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg (CJG) om tot een plan van aanpak te komen, is door [eiser] geweigerd. Zij heeft aangegeven dat op de basisschool met een stickerkaart wordt gewerkt waarbij [kind] wordt beloond voor positief gedrag en dat dit ook op de opvang kan worden gehanteerd. Bij gebreke van toestemming heeft Keet in de Kerk een stickerbeloningssysteem ter hand genomen met de afspraak het resultaat daarvan te evalueren in een vervolggesprek op 24 januari 2024 om 9:00 uur.
2.13.
In januari 2024 wordt [kind] opnieuw geobserveerd. In het observatieverslag is onder meer vermeld:
“Het kind zelf
(…)emoties die veelvuldig op de voorgrond treden zijn woede en teruggetrokkenheid. Tevens schiet hij erg snel in de weerstand wat zich uit in het slaan, schoppen, uitschelden, vernederen en spugen van en naar andere kinderen. Zijn verdere emoties uit hij door te schreeuwen of de begeleiders pijn te doen. Ook laat hij verder in zijn spel destructief gedrag zijn zoals het gooien van stenen op dieren of andere kinderen of het verbaal vernederen van anderen.
Relatie met de leidster
(…) [kind] toont aan dat hij kortstondig een relatie kan aangaan met de leidsters, met name bij ziekte zoekt hij extreem graag de grenzen op van collega’s en negeert hij elke vorm van autoriteit. Zijn emoties naar leidster toe zijn erg bipolair en manisch te noemen. Verder zoekt [kind] geen tot nauwelijks contact met de leidster bij een conflict of kiest ervoor om extreem dwars te gaan liggen.
Relatie met andere kinderen
(…) De relatie die [kind] met andere kinderen heeft bestaat veelvuldig uit vervullen van zijn eigen behoeftes. Er is geen sprake van coöperatief of samenspel. Het lijkt erop dat [kind] contact met andere kinderen maakt door ze pijn te doen, te vernederen, te slaan, schoppen of spugen.”
(…)
Geef in een paar trefwoorden jouw bevindingen over het kind weer
De situatie van [kind] is op zijn zachtst genoemd zorgwekkend te vinden. Het kind is niet in staat om te socialiseren, adequaat te reageren op emoties of hoe dan ook om te gaan met anderen in een setting.
[kind] heeft gestructureerde begeleiding nodig.
Het kind is niet in staat om:
-
correct Nederlands te spreken.
-
zich aan gedragsregels te houden
-
deel te nemen aan een activiteit
-
te luisteren
-
een opdracht uit te voeren die aan hem gevraagd wordt
-
andere kinderen geen pijn te doen
-
andere kinderen niet te intimideren
-
stil te zijn (is continu te schreeuwen)
-
een andere spelvorm te laten zien dan destructief gedrag
Zijn je bijzonderheden opgevallen tijdens de observatie?
Ja, het contact met moeder is zodanig slecht dat de sfeer waarin overdrachten plaatsvinden op zijn zachtst gezegd ontzettend lastig zijn. Moeder intimideert collega’s en trekt elke vorm van feedback in twijfel. Ook kijkt ze erg neer op ons en de rest van de collega’s.
Ben je tijdens de observatie nop op ideeën gekomen die het welbevinden van dit kind in deze groep, of de groep als geheel, ten goede kunnen komen? Welke?
Alle dingen die we zouden kunnen doen hebben we uitgevoerd.
-
beloningssysteem
-
straffen en belonen
-
afspraken maken
-
ergens anders aan een spelletje zetten
-
een op een begeleiding
-
op andere groepen meedraaien.”
2.14.
Op 22 januari 2024 heeft [eiser] Keet in de Kerk bericht dat de afspraak voor haar niet haalbaar is omdat er iets tussen is gekomen. Zij vraagt de afspraak te verzetten naar 11.00 uur dan wel 11.15 uur. Op het tegenbericht dat niet later kan worden gestart dan 09.30 uur heeft zij geantwoord dat ook dat haar niet gaat lukken en de agenda’s dan maar weer langs elkaar moeten worden gelegd. Een gesprek heeft niet plaatsgevonden.
2.15.
Bij e-mail van 25 januari 2024 heeft Keet in de Kerk [eiser] als volgt bericht:
“Beste [eiser] ,
Omdat het evaluatiegesprek van woensdag 24 januari niet heeft plaatsgevonden, wijn wij genoodzaakt onze bevindingen en beslissingen via deze weg kenbaar te maken.
Op woensdag 13 december jl. hebben wij het gedrag van [kind] besproken. Hieruit hebben wij de afspraak gemaakt dat we zouden gaan werken met een stickerkaart waarin wij positief gedrag belonen, met als doel het ongewenst gedrag te verminderen. Ook hebben wij direct een vervolgafspraak gepland, namelijk woensdag 24 januari.
Na een aantal weken gewerkt te hebben met de stickerkaart hebben wij als team moeten concluderen dat dit niet het gewenste resultaat heeft gegeven.
Wij hebben geconcludeerd dat wij informatie, advies, hulp en ondersteuning van school en CJG nodig hebben om de opvang voor [kind] en zijn groepsgenoten te kunnen voortzetten.
Het is je goed recht om dit te weigeren, maar wij zien geen andere mogelijkheden meer en willen dan ook aangeven dat dit noodzakelijk is om de opvang voor [kind] voort te kunnen zetten.
De schriftelijke toestemming om contact op te mogen nemen met school en CJG mag via deze wegvoor maandag 29 januari, gecommuniceerd worden.
Verder heeft [teamleidster BSO] in het gesprek van 13 december met klem aangegeven dat mentorgesprekken gevoerd moeten worden om met elkaar in contact te blijven en oplossingen te zoeken voor de knelpunten tijdens de opvang van [kind] .
Het afzeggen van het vervolggesprek is dus geen optie, daarom hebben wij dit gesprek direct na het eerste gesprek met je afgesproken een ruime maand van tevoren. Helaas heb je ons gesprek toch afgezegd, als team zijn wij van mening dat ook dit een reden zou kunnen zijn om de opvang te beëindigen.
Wij willen nog één keer de kans bieden om het gesprek te voeren namelijkwoensdag 7 februari om 10.00 uur. De gesprekken die hierna afgesproken worden moeten doorgang vinden om de opvang voort te kunnen zetten.”
2.16.
Bij e-mail van 29 januari 2024 heeft Keet in de Kerk [eiser] bericht:
“Beste [eiser] ,
We hebben helaas geen reactie van je mogen ontvangen.
Rekening houdend met een maand opzegtermijn zullen wij de opvang per 1 maart 2024 beëindigen.”
2.17.
Bij e-mail van 29 januari 2024 heeft [eiser] tegen de opzegging geprotesteerd. Zij stelt dat er geen zwaarwegende redenen zijn om de Plaatsingsovereenkomst op te zeggen, dat zij niet is gewaarschuwd en dat Keet in de Kerk eerst met haar in gesprek had moeten gaan als er sprake is van onwenselijk gedrag.
2.18.
Keet in de Kerk antwoordt bij e-mail van 31 januari 2024 waarin onder meer is vermeld:
“Beste [eiser] ,
Zoals eerder benoemd hebben wij lange tijd aangegeven dat wij hulp en ondersteuning van jou en overige instanties, zoals school en het CJG, nodig hebben om de sociale veiligheid van [kind] en de kinderen in de groep te kunnen waarborgen. In het gesprek van woensdag 13 december 2023 hebben wij met klem benadrukt dat het structureel voeren van mentorgesprekken noodzakelijk is en dat deze niet meer afgezegd kunnen worden om de opvang te kunnen continueren. Toch is het vervolggesprek van jouw kant geannuleerd. We hebben je de kans geboden alsnog schriftelijk toestemming te geven voor het contacteren van school en CJG en hierbij vermeld dat indien wij geen toestemming krijgen, wij de opvang van onze kant zullen beëindigen. Helaas heb je hier geen gehoor aan gegeven.
(…)
In de algemene voorwaarden kinderopvang is te lezen dat de ondernemer bevoegd is op te zeggen op zwaarwegende reden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a.
Het kind en/of de Ouder een risico of bedreiging vormt voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid of veiligheid van anderen, na te zijn gewaarschuwd, tenzij een waarschuwing redelijkerwijs niet van de Ondernemer mag worden verwacht;
b.
De opvang van het kind een normale opvang van de andere kinderen onevenredig verzwaart of belemmert.
Wij achten deze punten bewezen en kunnen dit indien nodig schriftelijk onderbouwen.”
2.19.
De daaropvolgende correspondentie tussen partijen heeft niet tot een wijziging van standpunten geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Keet in de Kerk zal gelasten om binnen 24 uur na betekening van een in deze te wijzen vonnis [kind] weer opvang te bieden conform hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen;
II. tot verbeuring van een dwangsom ad. € 1.000,- voor iedere dag dat Keet in de Kerk in gebreke zal zijn om aan de veroordeling geformuleerd in punt 1 te voldoen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
Keet in de Kerk voert verweer. Volgens Keet in de Kerk is de Plaatsingsovereenkomst als gevolg van een rechtsgeldige opzegging door Keet in de Kerk per 1 maart 2024 geëindigd. Bij gebreke van een tussen partijen bestaande overeenkomst is voor een nakomingsvordering – dan wel een daarop geënte voorlopige voorziening – geen plaats.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt in het navolgende nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter dient ingevolge artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) allereerst te beoordelen of er, gelet op de belangen van partijen beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak, sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Keet in de Kerk heeft niet betwist dat [eiser] als werkende en studerende alleenstaande moeder volledig afhankelijk is van buitenschoolse opvang voor [kind] , terwijl zij daar als gevolg van de opzegging door Keet in de Kerk met ingang van 1 maart 2024 van verstoken blijft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee sprake van een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] .
4.3.
In het kader van een kortgedingprocedure dient beoordeeld te worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de voorzieningenrechter uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met een beperkte toetsing daarvan. Voor nadere bewijslevering is in een kortgedingprocedure geen plaats.
4.4.
Nu de door [eiser] gevraagde voorlopige voorziening ziet op nakoming van de Plaatsingsovereenkomst, zal zij aannemelijk moeten maken dat die overeenkomst tussen partijen thans van kracht is. Daarvan is bij een rechtsgeldige opzegging geen sprake. Dat de Plaatsingsovereenkomst door Keet in de Kerk is opgezegd is tussen partijen niet in geschil. [eiser] stelt evenwel dat de opzegging niet rechtsgeldig is gedaan en daarom rechtsgevolg ontbeert. Kern van het geschil tussen partijen is dan ook de vraag of op grond van hetgeen in dit kort geding naar voren is gebracht, aannemelijk is dat de opzegging van Keet in de Kerk niet rechtsgeldig was en de belangen van [eiser] een voorlopige voorziening vergen.
4.5.
Uit hetgeen partijen ter zitting en in de processtukken naar voren hebben gebracht is gebleken dat Keet in de Kerk [eiser] herhaaldelijk heeft uitgenodigd om in gesprek te komen over het gedrag van [kind] . Keet in de Kerk heeft in ieder geval op 17 februari 2022 en op 14 april 2022 met [eiser] gesproken over het onwenselijke gedrag, dat door Keet in de Kerk is omschreven als ‘het slaan, schoppen, uitschelden, vernederen van en spugen naar andere kinderen en medewerkers van Keet in de Kerk’. Bovendien is door Keet in de Kerk een melding gedaan bij Veilig Thuis.
4.6.
Op 13 december 2023 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden, waarbij ook de observatie van 30 november 2023 is besproken. Uit de observatie en het gesprek komt naar voren dat door het extreme en niet werkbare gedrag van [kind] een situatie is ontstaan die onveilig is voor werknemers en groepsgenoten. In het gespreksverslag van de bespreking van 13 december 2023 is ook woordelijk naar voren gekomen dat het gedrag van [kind] niet acceptabel is en dat Keet in de Kerk de situatie in haar eentje niet meer onder controle krijgt. Keet in de Kerk heeft daarbij aangegeven hulp van [eiser] en informatie van school en CJG nodig te hebben om een plan van aanpak op te kunnen stellen en zodoende toe te werken naar een verbetering. [eiser] heeft de toestemming, om informatie bij school en CJG in te winnen, geweigerd.
4.7.
Een terugkerend thema in de gesprekken tussen Keet in de Kerk en [eiser] is dat het vanuit Keet in de Kerk niet lukt om met [eiser] afspraken te maken. In het gespreksverslag van 13 december 2023 wordt dat ook opgemerkt en wordt aangegeven dat dit niet langer getolereerd wordt.
4.8.
Na een nieuwe zorgelijke observatie in januari 2024 en het feit dat [eiser] de gemaakte afspraken niet nakomt is de maat voor Keet in de Kerk vol, hetgeen blijkt uit de
e-mail van 25 januari 2024. Keet in de Kerk geeft in die e-mail aan dat de gevraagde toestemming noodzakelijk is om de opvang voor [kind] voort te kunnen zetten. Keet in de Kerk stelt daarin dat zij die toestemming uiterlijk op maandag 29 januari 2024 moet hebben ontvangen. Ook die termijn wordt niet gehaald door [eiser] .
4.9.
Nadat [eiser] die termijn ongebruikt heeft laten verstrijken, heeft Keet in de Kerk de Plaatsingsovereenkomst opgezegd bij e-mail van 29 januari 2024 tegen 1 maart 2024. In de e-mail van 31 januari 2024 wordt de opzegging nogmaals gemotiveerd kenbaar gemaakt aan [eiser] . Daarbij wordt door Keet in de Kerk benadrukt dat de grond voor de opzegging is gelegen in de zwaarwegende omstandigheden, die daarin bestaan dat [kind] een risico of bedreiging vormt voor de geestelijke en/of lichamelijke gezondheid of veiligheid van anderen, na te zijn gewaarschuwd, tenzij een waarschuwing redelijkerwijs niet van de Ondernemer mag worden verwacht (artikel 11 lid 2 sub b van de Algemene Voorwaarden) en dat de opvang van [kind] een normale opvang van de andere kinderen onevenredig
verzwaart of belemmert (artikel 11 lid 2 sub c van de Algemene Voorwaarden).
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor de beoordeling van de opzegging tegen 1 maart 2024 de e-mails van 25, 29 en 31 januari 2024 in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. Hoewel het de voorkeur verdient dat de opzegging en de dragende gronden daarvoor in één bericht worden gedeeld, moet in ieder geval op 29 januari 2024 voor [eiser] duidelijk zijn geweest dat er sprake is van een situatie waarin het extreme gedrag van [kind] een bedreiging voor de veiligheid van zijn groepsgenoten betekent en de opvang van de andere kinderen belemmert. Daarvoor was [eiser] immers ook al gewaarschuwd bij de email van 25 januari 2024, hetgeen een herhaling was van de waarschuwing die tijdens het gesprek van 13 december 2023 door Keet in de Kerk is afgegeven.
4.11.
Bij e-mail van 25 januari 2024 is herhaald en bevestigd dat die situatie onveranderd voortduurt en bij gebreke van toestemming voor de informatie- en adviesvraag de opvang niet kon worden voortgezet. [eiser] heeft op dat moment dus moeten begrijpen dat het niet verlenen van de toestemming het einde van de opvang zou betekenen. Ter zitting heeft [eiser] erkend dat zij die e-mail van 25 januari 2024 voor de gestelde termijn heeft ontvangen en gelezen. Door desondanks niet tijdig te reageren en de toestemming te onthouden heeft [eiser] Keet in de Kerk met de rug tegen de muur gezet en had zij moeten weten dat opzegging het gevolg zou zijn. Keet in de Kerk had immers tevoren aangekondigd dat in dat geval geen plan van aanpak kon worden opgezet en de opvang – gelet op de ontstane situatie en belangen van de andere kinderen – niet zou worden voortgezet.
4.12.
Tegen die omstandigheden zijn de stellingen van [eiser] dat Keet in de Kerk eerst met haar in gesprek had moeten gaan, dat zij niet gewaarschuwd zou zijn, dat de opzegging onverwachts kwam en dat eerst een plan van aanpak had moeten worden opgesteld, onnavolgbaar.
4.13.
Bij de hiervoor benoemde feiten en omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat voorshands aannemelijk is dat de opzegging door Keet in de Kerk niet rechtsgeldig zou blijken en in een bodemprocedure geen stand zou houden. Aan een belangenafweging wordt dan ook niet toegekomen. De gevraagde voorzieningen worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Keet in de Kerk worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.
MS