ECLI:NL:RBLIM:2024:3449

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
11075234 CV EXPL 24-2152
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming wegens overlast door huurder

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de kantonrechter op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de Stichting Weller Wonen, de verhuurder. De huurder had eerder een vonnis gekregen waarbij hij bij verstek was veroordeeld om zijn woning te ontruimen vanwege ernstige overlast en een geweldsincident. De huurder vorderde in deze procedure schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis, met het argument dat er sprake was van een kennelijke misslag en een noodtoestand, aangezien hij niet over een stabiele woonomgeving beschikte en zijn psychische gezondheid in het geding was.

De kantonrechter oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van de huurder uitviel. De rechter stelde vast dat de overlast en het geweldsincident voldoende waren onderbouwd en dat de eerdere beslissing om verstek te verlenen aan de huurder terecht was. De kantonrechter concludeerde dat de huurder niet had aangetoond dat zijn belangen zwaarder wogen dan die van de verhuurder, die verantwoordelijk was voor de veiligheid en het woongenot van andere huurders. De vorderingen van de huurder werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verhuurder.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11075234 \ CV EXPL 24-2152
Vonnis in kort geding van 14 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.A. Wijnands,
tegen
STICHTING WELLER WONEN,
gevestigd in Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde(n): mr. R.T.L.J. Jongen en mr. L.M.I. Kerstges.
Partijen worden hierna [eiser] en Weller genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 22 mei 2024 met producties 1 tot en met 8;
- de op 30 mei 2024 ter griffie ontvangen producties 9 tot en 12 aan de zijde van [eiser] ;
- de op 30 mei 2024 ter griffie ontvangen productie 1 en 2 aan de zijde van Weller;
- de mondelinge behandeling van 3 juni 2024, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt en waarbij namens Weller een pleitnotitie is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt, samen met zijn partner mevrouw [naam partner] , sinds 21 december 2020 van Weller de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Weller heeft gedurende de huurperiode stelselmatig klachten van omwonenden (tevens huurders van Weller) over het gedrag van [eiser] ontvangen. Op 16 februari 2024 is dit gedrag geëscaleerd in een geweldsincident waarbij [eiser] is binnengedrongen in de woning van de buren op nummer [nummer] en de buren daarbij heeft bedreigd met een metalen voorwerp en de buurvrouw heeft verwond aan de pols.
2.3.
Vanwege de aanhoudende overlast en voornoemde escalatie heeft Weller [eiser] en [naam partner] op 28 februari 2024 in kort geding gedagvaard. [eiser] is niet op deze zitting verschenen omdat hij toen verbleef in Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden. Bij vonnis in kort geding van 18 maart 2024 is [eiser] bij verstek veroordeeld om binnen zeven dagen het gehuurde te verlaten en voor wat betreft het zijne te ontruimen en ontruimd te houden. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
Bij appeldagvaarding van 12 april 2024 (hersteld bij herstelexploot van 14 mei 2024) heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 maart 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- Weller te verbieden om het vonnis van 18 maart 2024 uit te voeren, in ieder geval totdat er een vonnis in hoger beroep is gewezen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat Weller zich niet aan dit verbod houdt, met een maximum van € 50.000,00;
- Weller te veroordelen tot het toelaten van [eiser] tot het gehuurde, in ieder geval totdat er een vonnis in hoger beroep is gewezen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat Weller zich niet aan deze veroordeling houdt, met een maximum van € 50.000,00;
- Weller te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat in het vonnis van 18 maart 2024 sprake is van een kennelijke juridische misslag omdat tegen [eiser] ten onrechte verstek is verleend en zijn belangen niet zijn meegewogen bij de genomen beslissing. Tevens is sprake van een noodtoestand omdat het kunnen beschikken over een stabiele woonomgeving van essentieel belang is voor [eiser] en het herstel van zijn psychische aandoening.
3.3.
Weller voert verweer en concludeert dat de vorderingen van [eiser] afgewezen moeten worden, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de aard van de vordering (executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv).
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct uitvoerbaar moet zijn, nog voordat in hoger beroep is beslist. Het vonnis in kort geding van 18 maart 2024 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder nadere motivering van die beslissing. In dat geval kan de kantonrechter de tenuitvoerlegging van dat vonnis alleen schorsen als sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiser] bij het behoud van de bestaande toestand zolang niet in hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Weller bij de executie van het vonnis.
4.3.
Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de beslissingen in het bestreden vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing, met dien verstande dat de kantonrechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.4.
Anders dan [eiser] heeft gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat in het vonnis van 18 maart 2024 terecht verstek is verleend aan [eiser] , gelet op hetgeen is bepaald in artikel 140 lid 1 Rv. Het enkele feit dat dit vonnis is gewezen zonder dat [eiser] inhoudelijk verweer heeft gevoerd, betekent nog niet dat in een executiegeschil (alsnog) een inhoudelijke toets moet plaatsvinden. Een executiegeschil is immers geen verkapt rechtsmiddel. Bij een veroordeling bij verstek kan wel, eerder dan bij tegenspraak, de conclusie worden getrokken dat naderhand is gebleken van feiten die – waren zij eerder bekend geweest – naar verwachting tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, omdat in verstekzaken in beginsel de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd slechts summierlijk worden getoetst, doorgaans op eenzijdig door de eisende partij aangevoerde gronden en zonder dat een partijdebat heeft plaatsgevonden. Rekening houdende met dit toetsingskader oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.5.
Uit het vonnis van 18 maart 2024 blijkt dat het overlast veroorzakend gedrag van [eiser] en de voorgevallen incidenten wel degelijk aan de orde zijn gekomen tijdens de mondelinge behandeling van 4 maart 2024. Er zijn toen ook beelden getoond van het aanstootgevende gedrag van [eiser] . In rechtsoverweging 4.8 van het vonnis van 18 maart 2024 is eveneens een overweging over het gedrag van [eiser] opgenomen. Hierop gelet moet worden aangenomen dat de kantonrechter het daarom voldoende aannemelijk heeft geacht dat [eiser] ernstig tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, met name in de nakoming van zijn verplichting om zich als een goed huurder te gedragen en dat de kantonrechter op die grond tot toewijzing van de ontruimingsvordering is gekomen.
4.6.
Ook in de huidige procedure heeft [eiser] de overlast en de incidenten niet betwist. Hij heeft enkel aangevoerd dat hij ten tijde van het geweldsincident op 16 februari 2024 in een psychose verkeerde, maar dat hij inmiddels de juiste medicatie neemt en het veel rustiger in zijn hoofd is. Dat maakt echter niet dat het vonnis van 18 maart 2024 op een kennelijke misslag berust, dat [eiser] zich niet als een goed huurder heeft gedragen is immers nog steeds voldoende aannemelijk.
4.7.
De stelling van [eiser] dat hij op 16 februari 2024 tijdens een psychotische periode niet alleen op een bijzonder gewelddadige manier het huis van diens buren is binnen gedrongen maar ook diens levenspartner heeft mishandeld en om die reden daar voor niet verantwoordelijk kan worden gehouden, wordt verder niet onderbouwd. Een diagnose ontbreekt of is althans niet overgelegd. Los daarvan heeft [eiser] in de maanden daaraan voorafgaand ook voor overlast in de buurt gezorgd, gezien onder andere de zijdens Weller Wonen in het geding gebrachte video opnamen. Op deze opnamen valt te zien dat [eiser] zonder enige aanleiding het in de tuin van diens buren geplaatste geboortebord vernielt en zijn geslachtsdeel laat zien Dat de overlast mogelijk (deels) zijn oorzaak vindt in een psychische stoornis van [eiser] maakt dat niet anders. De gedragingen van [eiser] wijken immers af van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, hetgeen door de Hoge Raad als onrechtmatige overlast wordt bestempeld. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat hetgeen [eiser] in de huidige procedure heeft aangevoerd niet tot een andere uitspraak op 18 maart 2024 zou hebben geleid.
4.8.
De vraag die vervolgens voor ligt is of het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis zwaarder weegt dan het belang van Weller om de tenuitvoerlegging voort te zetten.
4.9.
[eiser] stelt dat sprake is van een noodsituatie omdat hij niet meer beschikt over een eigen woning en zijn belang bij een stabiele woonomgeving, gelet op zijn psychische problemen, essentieel is. Van een noodtoestand op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten is echter geen sprake. Het verlies van woonruimte is hoe vervelend en ingrijpend ook, inherent aan een ontruiming. De kantonrechter wordt geacht reeds met deze omstandigheid rekening te hebben gehouden in het vonnis van 18 maart 2024, zodat deze omstandigheid volgens vaste rechtspraak geen noodtoestand oplevert. Dat [eiser] dakloos is of zal worden is bovendien niet aan de orde, nu uit de stukken blijkt dat hij, in elk geval tijdelijk, onderdak bij zijn schoonmoeder heeft.
4.10.
De kantonrechter is het met Weller eens dat haar belang bij de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis, gelet op haar zorgplicht ten aanzien van de omwonenden van [eiser] , tevens huurders van Weller, groot is. Er is een ernstig verstoorde verhouding met de omwonenden en er heerst bij hen – begrijpelijkerwijs – veel angst voor een terugval in overlast, verward gedrag en geweldsincidenten. De omwonenden voelen zich al geruime tijd angstig en onveilig in hun eigen woning en straat en worden daardoor enorm beperkt in hun woongenot. Enkele omwonenden hebben zelfs al een verhuisverzoek aan Weller gedaan. Daarnaast blijkt uit de door Weller overgelegde verklaringen van omwonenden dat er nieuwe overlastmeldingen zijn gedaan sinds [eiser] regelmatig weer in en rondom het gehuurde wordt gesignaleerd, ondanks de eerder uitgesproken ontruiming. Het gegeven dat de directe buren van nummer [nummer] nu niet meer naast [eiser] wonen doet daar niets aan af. De overlastmeldingen zijn immers steeds van meerdere omwonenden afkomstig geweest.
4.11.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis (en het toelaten tot het gehuurde) niet opweegt tegen het belang van Weller bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Weller tot op heden begroot op € 814,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Weller, tot aan dit vonnis begroot op € 814,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
LC