ECLI:NL:RBLIM:2024:3523

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
ROE 21/1245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade wegens actieve risico-aanvaarding

In deze zaak hebben eisers, wonende aan [adres 1] te [woonplaats 1], een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade, dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren is afgewezen. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht heeft gesteld dat eisers actieve risico-aanvaarding kan worden tegengeworpen. Ten tijde van de aankoop van hun woning op 28 mei 2001 golden er al ruimere bouwmogelijkheden voor bedrijven dan op basis van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op de hoogte waren van de planologische mogelijkheden en dat de wijziging van het bestemmingsplan Grensmaas 2016, dat een bedrijfsbestemming voor het perceel [adres 2] met zich meebracht, voorzienbaar was. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de vermeende onjuiste voorlichting door een gemeenteambtenaar, verworpen. De rechtbank concludeert dat de planschade die eisers hebben geleden als gevolg van de wijziging van het planologisch regime voorzienbaar was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is te laat ingediend en wordt buiten beschouwing gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: 21 / 1245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder
(gemachtigden: mr. J. Marell en mr. N.J.C. Wijnen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben daarna nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2024.
Eiseres [eiseres] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Deze gemachtigden werden bijgestaan door mr. J.H.J. van Erk, planschadedeskundige bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op schade die is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) blijft het oude recht van toepassing tot 5 jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet (artikel 4.19, eerste lid, Invoeringswet Omgevingswet). Dat is de Wro.
2. Eisers wonen aan [adres 1] te [woonplaats 1] . Ze hebben de aan dit adres gelegen woning met aanhorigheden gekocht (onroerende zaak) op 28 mei 2001. Eisers hebben op
25 juni 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro. De planschade is volgens de aanvraag een gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Grensmaas 2016 op
26 augustus 2016. Het achter de woning van eisers gelegen perceel aan de [adres 2] heeft door het bestemmingsplan Grensmaas 2016 een bedrijfsbestemming gekregen terwijl op grond van het voordien geldend bestemmingsplan Grensmaas 2006 voor dat perceel een woonbestemming gold. Volgens eisers heeft de onroerende zaak door die planologische wijziging een waardevermindering ondergaan.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft de aanvraag voor advies voorgelegd aan de SAOZ. De SAOZ heeft op 17 april 2020 aan verweerder een definitief advies uitgebracht. De SAOZ oordeelt in dat advies dat het verzoek om een tegemoetkoming in planschade moet worden afgewezen omdat eisers ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak actieve risico-aanvaarding kan worden toegedicht. Volgens de SAOZ waren ten tijde van die aankoop de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel aan de [adres 2] namelijk ruimer dan de planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan Grensmaas 2016 voor dit perceel biedt. Planologisch kon ten tijde van de aankoop al (bedrijfs)bebouwing worden gerealiseerd die nadeliger was voor de waarde van de onroerende zaak dan de bedrijfsbebouwing die op grond van het bestemmingsplan Grensmaas 2016 mogelijk is. De SAOZ wijst in dit verband op het feit dat ten tijde van de aankoop ter plaatse ingevolge het “Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in hoofdzaken” (Uitbreidingsplan) de bestemming “Agrarische Doeleinden II” gold. Deze bestemming liet het oprichten van gebouwen ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven toe zonder voorwaarden of beperkingen te stellen aan de maatvoering van de gebouwen. Het bestemmingsplan Grensmaas 2016 laat slechts bedrijvigheid in de lichtere milieucategorieën toe en daarbij zijn beperkingen gesteld aan de maatvoering van de gebouwen. Eisers mochten ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak worden verondersteld met de (ruime) planologische mogelijkheden ten tijde van de aankoop bekend te zijn. De SAOZ is blijkens het advies tevens van oordeel dat de eigenaren van het object [adres 1] door het bestemmingsplan Grensmaas 2006 een tijdelijk planologisch voordeel hebben genoten, aangezien door dat bestemmingsplan de aan de [adres 2] aanwezige bedrijfsopstal onder de werking van het overgangsrecht werd gebracht en dat het vervallen van dit tijdelijk voordeel, gelet op de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), geen grond is voor een tegemoetkoming van planschade.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich, in navolging van het advies van de SAOZ, op het standpunt gesteld dat het planschadeverzoek wegens actieve risico-aanvaarding moet worden afgewezen.
5. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ze hebben hun bezwaar mondeling toegelicht aan verweerder. Op 3 november 2020 heeft de SAOZ op verzoek van verweerder naar aanleiding van eisers bezwaren een nader advies uitgebracht. De externe commissie bezwaarschriften (bezwaarcommissie) heeft verweerder op 25 februari 2021 geadviseerd over de op het bezwaar te nemen beslissing. Het advies luidt het bezwaar ongegrond te verklaren.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De voorzienbaarheid van de planologische verslechtering baseert verweerder in het bestreden besluit niet alleen op de ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak geldende bestemming “Agrarische Doeleinden II” maar ook op de ingevolge het Uitbreidingsplan geldende bestemming “Woonwijken met alle daartoe nodige voorzieningen”. Laatstgenoemde bestemming liet ter plaatse van het perceel [adres 2] gebouwen/functies zoals woningen, winkels, kerken, scholen, verenigingsgebouwen en bedrijven toe en deze bestemming stelde geen belemmeringen of beperkingen aan de omvang, het aantal en de milieucategorie van de ter plaatse tevens toegestane bedrijven. Verweerder neemt in het bestreden besluit weer het oordeel van de SAOZ over dat de eigenaren van het object [adres 1] als gevolg van het bestemmingsplan 2006 een tijdelijk planologisch voordeel hebben genoten en dat het vervallen van dat voordeel niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Standpunten van partijen
7. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat een gemeenteambtenaar hen ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak onjuist heeft voorgelicht en medegedeeld dat voor het perceel [adres 2] het Algemeen bestemmingsplan Roosteren gold. Eisers vinden dat zij op die informatie mochten afgaan. Bovendien was ten tijde van de aankoop het Voorontwerp bestemmingsplan Grensmaas 1997 (Voorontwerp) bekend gemaakt en mochten eisers er op grond van het Voorontwerp van uitgaan dat op het perceel [adres 2] woningbouw mogelijk zou blijven. Verder wijzen eisers op het op27 juli 2000 door de raad van de gemeente Susteren genomen voorbereidingsbesluit Grensmaas. Eiseres vinden dat zij ook op grond van dat voorbereidingsbesluit er ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak op mochten vertrouwen dat op het perceel [adres 2] woningbouw mogelijk zou blijven. Eisers weerspreken dat zij door het bestemmingsplan Grensmaas 2006 tijdelijk planologisch voordeel hebben genoten.
7.1.
Verweerder voert in verweer andermaal aan dat ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor het perceel [adres 2] het Uitbreidingsplan gold, met ruime agrarische bouwmogelijkheden en ruime gebruiksmogelijkheden. De eveneens ingevolge het Uitbreidingsplan geldende woonbestemming bood ook ruime bebouwings- en gebruiksmogelijkheden. De planologische mogelijkheden in het Uitbreidingsplan voor bedrijfsbebouwing waren daarom ruimer dan hetgeen op grond van bestemmingsplan Grensmaas 2016 aan bedrijfsbebouwing mogelijk is, zodat ten aanzien van de planschade sprake is van actieve risico-aanvaarding door eisers. Ook als eisers alleen op het Algemeen bestemmingsplan Roosteren hadden mogen afgaan, is sprake van actieve risico-aanvaarding, want ook het Algemeen bestemmingsplan Roosteren had ruimere mogelijkheden dan het bestemmingsplan Grensmaas 2016. Het voorbereidingsbesluit van 27 juni 2000 doet aan die voorzienbaarheid niets af, want dat besluit betrof een kaal voorbereidingsbesluit. Dat ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak het Voorontwerp voorlag, kan er volgens verweerder, ook als het Voorontwerp voorzag in een woonbestemming voor het perceel [adres 2] , gelet op de rechtspraak van de Afdeling, niet toe leiden dat eisers geen risico-aanvaarding kan worden tegengeworpen.
Beoordeling door de rechtbank
8. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het bestuursorgaan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro betrekt het bestuursorgaan met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij zijn beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de beweerdelijk negatieve planologische ontwikkeling. De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de beweerdelijk negatieve planologische ontwikkeling zich zou voordoen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de beweerdelijk negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.
De voorzienbaarheid dient te worden vastgesteld op het moment van de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak. Bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade komt geen betekenis toe aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan [1] .
8.1.
Niet in geschil is dat ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak op 28 mei 2001 het Uitwerkingsplan gold en dat het op grond daarvan planologisch mogelijk was dat op het perceel [adres 2] bedrijfsgebouwen van onbepaalde afmetingen werden opgericht. Eisers dienden daarom, als redelijk denkend en handelend koper, ten tijde van de aankoop rekening te houden met de mogelijkheid dat op het perceel [adres 2] bedrijfsgebouwen (zelfs van grote omvang) zouden worden gerealiseerd. Dat daar bedrijfsbebouwing zou worden gerealiseerd was dus ten tijde van de aankoop voorzienbaar. Dat later op grond van het bestemmingsplan Grensmaas 2006 (tijdelijk) voor het perceel [adres 2] slechts een (voor eisers voordeliger) woonbestemming gold doet aan die voorzienbaarheid niets af omdat voor de voorzienbaarheid alleen de situatie ten tijde van de aankoop bepalend is. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de planschade die voor eisers is ontstaan als gevolg van de wijziging van het planologisch regime van het bestemmingsplan Grensmaas 2006 in het planologisch regime van het bestemmingsplan Grensmaas 2016 voorzienbaar was. Verweerders verwijzing ter zitting naar de uitspraken van de Afdeling van 16 november 2022 en 22 februari 2023 [2] , maakt niet dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat die uitspraken in het verlengde liggen van hetgeen de Afdeling reeds in haar uitspraak van 28 september 2016 heeft overwogen. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Eisers hebben bij brief van 10 mei 2024 verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek is pas na de sluiting van het onderzoek ter zitting ingediend terwijl de termijn, zoals eiseres ook in hun brief hebben aangeven, ten tijde van de zitting reeds was overschreden. Het verzoek is daarom te laat ingediend [3] en wordt door de rechtbank buiten beschouwing gelaten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie in dit verband met name de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.28 en 5.29.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.2.