Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op schade die is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) blijft het oude recht van toepassing tot 5 jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet (artikel 4.18, eerste lid, onder c, Invoeringswet Omgevingswet). Dat is de Wro.
2. Op 8 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 10 appartementen op een perceel aan de [adres 1] te [plaats 1] . De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2:12, eerste lid, onder a en sub 3° (buitenplanse afwijking) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, nu op grond van het vigerende bestemmingsplan “Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy” ter plaatse maar 1 woning mocht worden gebouwd. De omgevingsvergunning is op 28 juni 2019 in werking getreden. Verzoekers woonden toen aan de [adres 2] te [plaats 2] en hebben verweerder op 13 november 2019 verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die zij als gevolg van de omgevingsvergunning hebben geleden.
3. Verweerder heeft de [Stichting] opdracht gegeven advies uit te brengen over de aanvraag. Op 15 maart 2021 heeft de planschadeadviseur een definitief advies uitgebracht. Het advies houdt kort gezegd in verzoekers een tegemoetkoming van € 5.450,- toe te kennen omdat de planologische wijziging heeft geleid tot een beperkte toename van inkijk, verkeers- en geluidsoverlast en een negatieve wijziging van de situeringswaarde van de woning van verzoekers. Deze planologische verslechtering heeft volgens de planschadeadviseur geleid tot een waardevermindering van de woning per 28 juni 2019 van 5% (€ 14.000,-). De planschadeadviseur vindt dat het normaal maatschappelijk risico (hierna: nmr) drie procent van de waarde van de woning (€ 8.550,-) bedraagt, zodat de toe te kennen tegemoetkoming € 5.450,- is.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoekers, onder verwijzing naar het rapport van de planschadeadviseur, een tegemoetkoming van € 5.450,- toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019.
5. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Zij heeft haar bezwaren op 19 juli 2020 mondeling toegelicht aan verweerder. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat het perceel [adres 1] geen inbreidingslocatie is en dat het bouwplan voor 10 appartementen naar aard en omvang wel paste in de ruimtelijke structuur van de omgeving, maar op grond van het gemeentelijk beleid hooguit gedeeltelijk in de lijn der verwachtingen lag. Verweerder verbindt daaraan in het bestreden besluit een nmr van 3 procent.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder een te laag nmr heeft toegepast. Volgens eiseres betrof het perceel [adres 1] een inbreidingslocatie. Eiseres vindt dat het bouwplan voor 10 appartementen naar aard en omvang in de ruimtelijke structuur van de omgeving paste. Ook paste het bouwplan volgens eiseres volledig in het gedurende een reeks van jaren gevoerde gemeentelijke beleid. Voor dit beleid heeft eiseres verwezen naar de Structuurvisie Weert 2025 (Structuurvisie), welke is vastgesteld op 11 december 2013. Daarin (zie pagina 36 van de Structuurvisie) wordt, als uitzondering op het streven om de planvoorraad aan woningen terug te dringen door geen nieuwbouw van woningen te vergunnen, gewezen op de bijzondere omstandigheid dat de kwaliteit van de omgeving aanzienlijk wordt verbeterd, bijvoorbeeld omdat vervallen bebouwing wordt opgeruimd. Eiseres vindt dat die bijzondere omstandigheid zich in dit geval voordoet. Het bouwplan voor 10 appartementen lag, nu het paste in de ruimtelijke structuur en het gemeentelijk beleid, geheel in de lijn der verwachtingen, zodat, gelet op de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), in dit geval een nmr van vijf procent had moeten worden gehanteerd.
7. Verweerder stelt zich, blijkens het onderzoek ter zitting, thans op het standpunt dat het perceel [adres 1] geen inbreidingslocatie was omdat zich op dat perceel een, weliswaar te slopen, woning met voormalige winkel bevond en dus geen sprake was van het opvullen van een open plek. Ter zitting vond verweerder dat het bouwplan voor 10 appartementen naar aard en omvang in de ruimtelijke structuur van de omgeving paste, maar niet paste in het gemeentelijk beleid. Omdat het bouwplan niet in het gemeentelijk beleid paste heeft verweerder een nmr van drie procent toegepast.
Beoordeling door de rechtbank
8. In geschil is (mede in het licht van de zitting) de hoogte van het nmr.
8.1Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het bestuursorgaan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het nmr vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van artikel 6.2. van de Wro blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager, van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond of van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1. Het betreft hier de zogenaamde forfaitaire drempel.
8.2De vaststelling van de omvang van het nmr (buiten de forfaitaire drempel van twee procent) is in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Het bestuursorgaan dient deze vaststelling naar behoren te motiveren. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering en kan hij, indien deze motivering niet volstaat, in het kader van de definitieve beslechting van het geschil met toepassing van artikel 8:41a van de Awb de omvang van het nmr (in redelijkheid) zelf vaststellen. De hoogte (boven de forfaitaire drempel van twee procent) wordt primair bepaald door het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre de desbetreffende planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, Voor het antwoord op voormelde vraag is in ieder geval van belang of en zo ja, in hoeverre de planologische ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. Indien geheel aan beide indicatoren wordt voldaan, mag het bestuursorgaan een drempel van vijf procent van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van vier procent in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van drie procent in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van twee procent, zoals bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro, aangewezen.
8.3De rechtbank is van oordeel dat het perceel [adres 1] geen inbreidingslocatie betrof omdat zich daar reeds bebouwing in de vorm van een woning met voormalige winkel bevond en dus geen sprake was van het opvullen van een open plek tussen bestaande bebouwing.
8.3.1Niet in geschil is dat de bouw van 10 appartementen naar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving van de [adres 1] paste.
8.3.2Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het bouwplan voor 10 appartementen, gelet op het gemeentelijk beleid (de Structuurvisie), hooguit gedeeltelijk in de lijn der verwachtingen lag. Uit de voormelde uitspraak van de Afdeling van 27 september 2023 volgt dat, indien een planologische ontwikkeling slechts gedeeltelijk in het gemeentelijk beleid past, in beginsel een nmr van vier procent is aangewezen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom, voor het geval het bouwplan gedeeltelijk in het gemeentelijk beleid paste, in dit geval een nmr van drie procent in plaats van vier procent is toegepast. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
9. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het bouwplan in het geheel niet in het (langjarig) gemeentelijk beleid paste en daarom een nmr van drie procent is toegepast. De rechtbank zal beoordelen of er, gelet op die gewijzigde motivering van het nmr, aanleiding is zelf in de zaak te voorzien dan wel de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
9.1Zoals hiervoor is overwogen, heeft het bestuursorgaan beoordelingsruimte bij het vaststellen van het nmr. Op grond van het vigerende bestemmingsplan was op het perceel [adres 1] slechts 1 woning toegestaan. Op grond van de Structuurvisie diende de woningvoorraad in beginsel niet te worden uitgebreid. Perceel [adres 1] was in de Structuurvisie niet aangewezen als locatie waar, ondanks dit uitgangspunt, een uitbreiding van het aantal woningen werd toegelaten. Dat daar 10 appartementen zouden worden gebouwd lag dus, gelet op het gemeentelijk beleid, niet voor de hand. Omdat volgens het bestemmingsplan maar 1 woning mocht worden gebouwd lag het voor de hand dat op het perceel 1 (nieuwe) woning zou worden gebouwd. Ook in dat geval had de (vervallen) bebouwing moeten worden opgeruimd en zou sprake zijn geweest van een (aanzienlijke) kwaliteitsverbetering van de bebouwing op het perceel [adres 1] . Een bouwplan voor 10 appartementen was dus voor die kwaliteitsverbetering niet nodig en in zoverre kon een dergelijk bouwplan dan ook niet zonder meer worden beschouwd als passend binnen het gemeentelijk beleid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat het bouwen van 10 appartementen op het perceel niet in het gemeentelijk beleid paste. Omdat in dit geval in het geheel niet is voldaan aan deze indicator voor het vaststellen van de mate waarin het bouwplan in de lijn der verwachtingen lag, is het nmr, gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling van 27 september 2023, terecht bepaald op drie procent van de waarde van de woning van verzoekers (€ 8.550,-). De tegemoetkoming in planschade is terecht bepaald op € 5.450,-. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom, ondanks het in onder 8.3.2 geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit, in stand blijven.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.