ECLI:NL:RBLIM:2024:3551

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/873
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding geschil tussen eiser en Waterschap Limburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 19 juni 2024, wordt de onbevoegdheid van de rechtbank behandeld in een geschil tussen eiser en het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg. Eiser, eigenaar van een perceel nabij een waterkering, had een schadevergoeding van € 500,00 aangevraagd na bodemonderzoeken op zijn grond. De rechtbank oordeelt dat de brief van de schadeverzekeraar Centraal Beheer, waartegen eiser zich richtte, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is om te beslissen over de schadeclaim. Eiser had zijn beroep gericht tegen een brief van Centraal Beheer, die niet afkomstig is van een bestuursorgaan, en dus niet kwalificeert als een besluit. De rechtbank concludeert dat er geen onrechtmatig besluit is genomen en dat de schadeclaim niet kan worden toegewezen. Eiser wordt geadviseerd om zijn vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen, aangezien de bestuursrechter niet bevoegd is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en bepaalt dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt en niet in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, verweerder

(gemachtigden: mr. H.X. Botter, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de op 1 juli 2019 aan eiser gemailde schadevaststelling van € 500,00.
2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
3. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

4. Eiser is eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres] in [plaats] . Verweerder heeft bij brief van ongedateerde datum van 2017 (hierna: de brief van 2017) eiser geïnformeerd dat in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma op zijn perceel bodemonderzoeken zijn gepland, aangezien eiser woont in de buurt van een waterkering en verweerder deze wil versterken. In de brief wordt medewerking aan eiser gevraagd, bestaande uit toestemming voor het betreden van de locatie(s) op eisers perceel en het uitvoeren van bodemonderzoek middels boringen ter plaatse. Tevens is in de brief vermeld dat als op enige wijze blijvende schade ontstaat, eiser recht heeft op schadevergoeding conform de gebruikelijke vergoedingssystematiek.
4.1.
Bij e-mail van 1 mei 2017 heeft eiser aangegeven op dit moment geen toestemming voor het betreden van zijn perceel te verlenen vanwege – kort gezegd – het broedseizoen van de weidevogels, slechte informatieverstrekking en structuurbederf van de grond. Eiser heeft bij e-mail van 5 mei 2017 aan het Waterschap Limburg aangegeven dat op 4 mei 2017 paaltjes geplaatst zijn en het gras op zijn perceel door 4 personen met meetapparatuur in bloemkool formatie is platgewalst waarmee hoogstwaarschijnlijk enkele nesten van weidevogels zijn verstoord.
4.2.
Bij brief van eiser van 24 september 2018 aan verweerder geeft eiser aan dat hij schade heeft. De schade bestaat uit het plat gelopen gras dat hij met een mechanische maaier heeft moeten afvoeren. Ook bestaat de schade volgens eiser uit de eventuele besmetting door schimmels en dergelijke van de personen die onbevoegd het perceel hebben betreden waardoor het niet meer winbaar was om voor kwalitatief goed hooi voor sportpaarden door te gaan. Eiser begroot de schade aan het perceel op een bedrag van € 2568,00. De verzekeraar van verweerder, Centraal Beheer, heeft op 16 april 2019 een gesprek met eiser gevoerd over de schade.
4.3.
Per e-mail van 29 april 2019 heeft de schade-expert van Achmea Agro, die door Centraal Beheer is benaderd, een aanbod gedaan om een bedrag van € 500,00 aan schadevergoeding aan eiser te betalen. De schade-expert gaat daarvoor uit van een gemis van 100 pakken hooi. Dit is bij mail van 1 juli 2019 door de schadebehandelaar van Centraal Beheer aan eiser bevestigd, waarbij aan eiser een expliciet schriftelijk akkoord gevraagd wordt.
4.4.
Eiser is het met het aangeboden bedrag van € 500,00 niet eens en stelt dat de transportkosten en extra arbeidskosten ten onrechte niet zijn meegenomen. Laatstelijk, per 30 april 2022, stelt eiser een schadebedrag van € 19.256,00 (productie 23) te hebben ondervonden als gevolg van het betreden van en onderzoek doen op zijn perceel op
4 mei 2017. Het grootste deel hiervan wordt gevormd door activiteiten die eiser heeft verricht aan de zaak, waarbij eiser voor zichzelf een uurtarief van € 180,00 rekent.
4.5.
Op 25 april 2022 heeft eiser digitaal beroep ingesteld. Hij heeft daarvoor het formulier gebruikt en ingevuld dat te vinden is op www.rechtspraak.nl. Bij zijn beroep heeft eiser bijlagen en producties gevoegd.
Bijlage 1 betreft de brief van 1 juli 2019 van Centraal Beheer. Bijlage 2 betreft de brief van 2017 van verweerder. Een van de producties bevat een dagvaarding van 30 april 2022 aan de rechtbank Limburg waarin eiser het Waterschap Limburg dagvaardt om te verschijnen ter openbare civiele terechtzitting van de rechtbank Limburg. Ter zitting van 31 augustus 2023 heeft eiser desgevraagd verklaard dat de onderhavige bestuursrechtelijke procedure de enige procedure is die bij de rechtbank loopt. Ook uit hetgeen eiser in deze procedure aan stukken heeft overgelegd blijkt de rechtbank niet dat eiser daadwerkelijk een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt.
4.6.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de bestuursrechter onbevoegd is. Subsidiair heeft verweerder betoogd dat de schadeclaim moet worden afgewezen.
Beroepsprocedure?
5.De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om over het door eiser aan haar voorgelegde geschil te beslissen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroep, zo volgt uit het formulier dat hij bij de rechtbank heeft ingediend, heeft gericht tegen de brief van 1 juli 2019 van Centraal Beheer. In de brief van 1 juli 2019 komt Centraal Beheer terug op de aansprakelijkheidsstelling van eiser en schrijft Centraal Beheer dat de expert de schade vaststelt op € 500,00 en vraagt zij eiser om een expliciet bericht dat eiser akkoord gaat met het bedrag van € 500,00 tegen algehele en finale kwijting, zodat Centraal Beheer tot vergoeding kan overgaan.
De rechtbank stelt verder vast dat de brief van 1 juli 2019 waartegen het beroepschrift van eiser is gericht, geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is. Onder een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb wordt verstaan: “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. De brief is afkomstig van Centraal Beheer, de schadeverzekeraar van verweerder. Verweerder is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, maar Centraal Beheer is een private rechtspersoon en is dat dus niet. Dat betekent dat de brief van 1 juli 2019 van Centraal Beheer niet kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb omdat de brief niet afkomstig is van een bestuursorgaan. Dat betekent ook dat de bestuursrechter, gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb, niet bevoegd is te beslissen.
5.2.
Voor zover eiser heeft bedoeld zijn beroep te richten tegen de brief van 2017 die hij als bijlage 2 bij zijn beroep heeft gevoegd, is de rechtbank eveneens van oordeel dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Weliswaar is de brief van 2017 afkomstig van verweerder en kwalificeert verweerder als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, maar de brief van 2017 is niet gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg zoals artikel 1:3 van de Awb vereist. In artikel 5:20 eerste lid van de Waterwet is namelijk bepaald dat de met de inspectie van watersystemen of onderdelen daarvan belaste personen, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de beheerder, bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden - met uitzondering van woningen - zonder toestemming van de bewoner. Nu verweerder op grond van de wet de bevoegdheid heeft om zonder toestemming het perceel van eiser te betreden is sprake van een gedoogplicht van rechtswege en voor de toepassing daarvan is geen besluit van het bevoegde gezag (in dit geval verweerder) nodig. De brief van 2017 is, mede gelet op het voorgaande, slechts informatief van aard en niet gericht op rechtsgevolg, zodat ook deze brief niet kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en de bestuursrechter gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb, niet bevoegd is op het beroep te beslissen.
5.3.
Voor zover eiser zijn beroep heeft gericht tegen het daadwerkelijk, zonder toestemming betreden van zijn perceel door verweerder, is de rechtbank ook van oordeel dat zij niet bevoegd is. Immers dit betreft een feitelijk handelen van verweerder (en dus geen besluit), dat buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter valt en ter zake waarvan de burgerlijke rechter bevoegd is.
Verzoekschriftprocedure?
6.De rechtbank heeft onderzocht of het beroep van eiser dan dient te worden aangemerkt als een zelfstandig verzoekschrift in de zin van de artikelen 8:90 en 8:92 van de Awb en in een verzoekschriftprocedure in de zin van titel 8.4 van de Awb bij de bestuursrechter dient te worden behandeld. Titel 8.4 van de Awb regelt een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter voor schadeverzoeken wegens onrechtmatige besluiten en daarmee samenhangende voorbereidingsbesluiten. In artikel 8:89 van de Awb wordt de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter geregeld. De bestuursrechter is vervolgens alleen bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door een van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde oorzaken.
6.1.
In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover het beroep van eiser een zelfstandig verzoekschrift in de zin van titel 8.4 van de Awb is, zij niet bevoegd is om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat eiser aan zijn verzoek niet een van de in artikel 8:88, eerste lid van de Awb genoemde oorzaken ten grondslag heeft gelegd.
Immers, van een oorzaak als genoemd in artikel 8:88, eerste lid en onder a van de Awb (een onrechtmatig besluit) is geen sprake. Hiervoor heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 immers al geoordeeld dat noch de brief van 1 juli 2019 van Centraal Beheer noch de brief van 2017 kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb – laat staan dat sprake is van een schadeveroorzakend onrechtmatig besluit.
Gelet hierop is het (zonder toestemming) betreden van eisers perceel ook geen (onrechtmatige) handeling ter voorbereiding van een (onrechtmatig) besluiten is dus ook geen sprake van een oorzaak als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Van het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 8:88, eerste lid en onder c van de Awb is geen sprake omdat gesteld noch gebleken is dat eiser een aanvraag tot het nemen van een besluit heeft ingediend waardoor er dus k geen sprake kan zijn van trage besluitvorming. Evenmin is sprake van een schadeoorzaak in de zin van artikel 8:88 eerste lid en onder d van de Awb. Dit onderdeel heeft betrekking op het ambtenarenrecht. Het onderhavige geschil heeft daarop geen betrekking, eiser is immers geen ambtenaar.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
7. Ook overigens ziet de rechtbank geen bevoegdheid om van het geschil kennis te nemen. Gesteld noch gebleken is dat eiser een verzoek om nadeelcompensatie (schade door rechtmatig overheidshandelen) in de zin van artikel 7.14 van de Waterwet heeft gedaan en dat dit is gevolgd door een besluit van verweerder. Eiser heeft ter zitting ook uitdrukkelijk gesteld dat volgens hem sprake is van onrechtmatig handelen van verweerder. Titel 4.5 van de Awb, waarin de nadeelcompensatie is geregeld is en dat gaat over schade door rechtmatig overheidshandelen, is daarom niet van toepassing.
8.Hiervoor heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 al overwogen dat de mail van 1 juli 2019 van Centraal Beheer geen besluit in de zin van de Awb is, zodat ook geen sprake is van een zelfstandig schadebesluit ter zake waarvan de bestuursrechter bevoegd zou kunnen zijn. Nog afgezien hiervan kan op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van eisers beroep waarin hij verzoekt om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van schade hoger dan €500,00. De rechtbank mag de zaak dus niet behandelen.
10.De rechtbank heeft acht geslagen op de dagvaarding die eiser als productie bij de stukken heeft gevoegd en heeft dit ook ter zitting met partijen besproken. Voor eiser is kennelijk niet helemaal duidelijk geweest welke juridische weg hij voor de beslechting van het door hem voorgelegde geschil moest volgen. Nu de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het geschil, zal zij op grond van artikel 8:71 van de Awb bepalen dat voor dit geschil uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Op de rechtbank rust geen doorzendplicht. Indien eiser zich wenst te wenden tot de burgerlijke rechter, zal hij daarvoor dus zelf (indien nodig met behulp van rechtsbijstand) zorg dienen te dragen conform de vereisten die voor de betreffende civiele procedure gelden.
11. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij komt ook niet in aanmerking voor vergoeding van proceskosten, omdat hij geen gemachtigde heeft.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart zich onbevoegd;
  • bepaalt dat voor dit geschil uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.