ECLI:NL:RBLIM:2024:3607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10924967 CV EXPL 24-758
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in het kader van een zakelijke relatie tussen autobedrijf en koeriersbedrijf

In deze zaak vordert Wealer B.V., een autobedrijf, betaling van openstaande facturen door BBS B.V., een koeriersbedrijf. De partijen hebben een langdurige zakelijke relatie, waarbij Wealer reparaties aan de voertuigen van BBS uitvoert. De vordering betreft een bedrag van € 11.809,80, vermeerderd met rente en kosten, dat voortvloeit uit onbetaalde facturen voor geleverde diensten en materialen. De procedure omvat een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling op 23 april 2024.

De feiten tonen aan dat Wealer verschillende facturen heeft verzonden aan BBS, waarvan de eerste dateert van 19 november 2021, met een openstaand bedrag van € 5.652,88. Ondanks aanmaningen heeft BBS slechts een deel van de facturen betaald. De vordering van Wealer is gebaseerd op de stelling dat er mondelinge overeenkomsten zijn gesloten voor de geleverde diensten, maar BBS betwist de verschuldigdheid van de facturen, met name die voor vervangend vervoer.

De kantonrechter oordeelt dat Wealer onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vordering met betrekking tot de factuur voor vervangend vervoer, terwijl de vordering voor de factuur van 19 november 2021 wordt toegewezen. De kantonrechter wijst ook buitengerechtelijke incassokosten toe, maar niet het volledige gevorderde bedrag. BBS wordt veroordeeld tot betaling van € 6.348,71, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en moet de proceskosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 19 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10924967 CV EXPL 24-758
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
WEALER B.V.,
te Heerlen,
eisende partij,
hierna te noemen: Wealer,
gemachtigde: Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders,
tegen
BBS B.V.,
te Kerkrade,
gedaagde partij,
hierna te noemen: BBS,
gemachtigde: mr. E.E.V. Sweebe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het bericht van 8 april 2024 met producties van BBS
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wealer, een autobedrijf, en BBS, een koeriersbedrijf, hebben al een aantal jaren een zakelijke relatie met elkaar. Wealer heeft het autopark van BBS geleverd en voert de reparaties aan de bedrijfsauto’s van BBS uit.
2.2.
Bij factuur van 19 november 2021 heeft Wealer aan BBS een bedrag van € 5.652,88 (inclusief btw) in rekening gebracht ter zake van werkzaamheden en gebruikte materialen aan een auto van BBS met kenteken [kenteken 1] , met een betalingstermijn van 21 dagen. BBS heeft deze factuur destijds ontvangen en onbetaald gelaten.
2.3.
Bij (credit)facturen van 16 december 2021, 21 december 2021, 27 januari 2022,
25 april 2022 en 9 mei 2022 is een totaalbedrag van € 763,62 in rekening gebracht.
2.4.
Na gelijktijdig tot betaling van de facturen onder r.o. 2.2. en 2.3, met een totaal van € 6.416,50, te zijn aangemaand en gesommeerd, heeft BBS op 10 mei 2023 alleen de facturen onder 2.3. alsnog betaald.
2.5.
Begin 2023 heeft Wealer, in verband met een reparatie aan een bedrijfsauto met kenteken [kenteken 2] van BBS, een vervangauto aan BBS ter beschikking gesteld. De bedrijfsauto zou aanvankelijk binnen drie dagen gerepareerd zijn. Wealer moest echter langer wachten op onderdelen waardoor de reparatie op zich heeft laten wachten. BBS heeft langere tijd de beschikking gehad over de vervangauto. Partijen hebben in die periode meermaals telefonisch contact gehad.
2.6.
Bij factuur van 24 maart 2023 is een bedrag van € 3.594,96 in rekening gebracht, met de vermelding:
Vervangend vervoer met kenteken (…)
31 dagen incl meerkilometers.
Zoals besproken met [naam 1] .
2.7.
Begin mei 2023 hebben partijen, [naam 1] van Wealer en [naam 2] van BBS, met elkaar gesproken. [naam 2] heeft aangegeven dat hij zou uitzoeken waarom de factuur van 2021 nog openstond.
2.8.
Bij email van 12 mei 2023 heeft BBS aangegeven dat de factuur, die ziet op de reparatie van de bedrijfsauto met kenteken [kenteken 2] , die dag nog betaald zal worden en dat hij op de andere factuur nog terugkomt.
2.9.
Wealer heeft op 16 mei 2023 geantwoord dat ten aanzien van de andere facturen niets meer is vernomen en dat de vordering uit handen zal worden gegeven.
2.10.
De facturen van 29 november 2021 en 24 maart 2023 zijn onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
Wealer vordert - samengevat - veroordeling van BBS tot betaling van € 11.809,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
BBS voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Wealer legt aan de vordering ten grondslag dat Wealer, ter uitvoering van tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst(en), aan BBS, onder toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Wealer, diensten heeft verleend dan wel zaken heeft verkocht en geleverd, een en ander gespecificeerd in de aan BBS verzonden facturen. De werkzaamheden zoals in opdracht van BBS uitgevoerd bestonden uit het stellen van diagnoses, het vervangen van een uitlaatspruitstuk, het in- en uitbouwen van verstuivers, het leveren van stootlijsten alsmede (de kantonrechter: ten aanzien van de laatste factuur:) het ter beschikking stellen van vervangend vervoer. Het is aan Wealer om te stellen, en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat de kosten als bedoeld op de facturen zijn overeengekomen.
de verschuldigdheid van de factuur van 19 november 2021
4.2.
Wealer heeft geen opdrachtformulier, offerte of anderszins stukken ingebracht die zien op de totstandkoming van de beweerde overeenkomst. De kantonrechter begrijpt dat (Wealer bedoelt te stellen dat) de overeenkomst mondeling tot stand is gekomen, nu het tussen partijen gebruikelijk was dat Wealer de reparaties van het autopark deed. De overeenkomst ziet op het leveren van materiaal (koop) als op het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden (aanneming van werk). Het materiaal en de werkzaamheden zijn specifiek omschreven in de factuur. Volgens Wealer is de factuur zonder protest ontvangen en behouden.
4.2.1.
Bij antwoord voert BBS ten eerste aan dat Wealer niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, maar dit is te kort door de bocht nu partijen al jaren (al dan niet mondeling) overeenkomsten met elkaar aangaan. Op de mondelinge behandeling is immers niet weersproken dat Wealer de reparaties voor het autopark van BBS uitvoert, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. Dit vindt ook steun in de andere aan BBS gerichte facturen, die BBS (uiteindelijk) wel heeft betaald. Gezien de voorliggende feiten, en de gespecificeerde factuur, moet het BBS voldoende duidelijk zijn geweest waarop de vordering betrekking had om gedegen verweer te kunnen voeren. Bij antwoord is volstaan met een blote ontkenning.
4.2.2.
Op de mondelinge behandeling heeft BBS gesteld dat BBS al in 2021 zou hebben aangegeven het niet eens te zijn met de factuur, maar dit is verder niet toegelicht. Wel is vervolgens erkend dat BBS nog zou gaan uitzoeken waarom deze nota uit 2021 openstond, maar elke inhoudelijke verklaring voor het niet betalen is - ook op de mondelinge behandeling - achterwege gebleven. Zo is niet (langer c.q. gemotiveerd) betwist dat de auto niet daadwerkelijk in opdracht is gerepareerd. Ook de specifieke posten zijn onweersproken gebleven. Evenmin is gesteld dat de reparatie niet naar tevredenheid zou zijn geschied (in welk geval het op de weg van BBS had gelegen om dan destijds al te klagen). De kantonrechter heeft kortom geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de opdracht niet daadwerkelijk zou zijn verstrekt en of dat de materialen en werkzaamheden ten onrechte in rekening zijn gebracht tot het bedrag vermeld op de factuur. De blote ontkenning bij antwoord is, in het licht van het gestelde en de feiten, onvoldoende.
4.2.3.
Gezien het vorenstaande zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de betaling van deze factuur ad € 5.652,88, worden toegewezen.
de verschuldigdheid van de factuur van 24 maart 2023
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat partijen voor het vervangend vervoer een schriftelijke overeenkomst zijn aangegaan. Wealer geeft als grondslag het ter beschikking stellen, maar dit roept niet per se een betalingsverplichting in het leven. De kantonrechter begrijpt dat Wealer bedoeld te stellen dat met het ter beschikking stellen (althans na die drie dagen) sprake is geweest van een huurovereenkomst (en zodoende een tegenprestatie in geld is verschuldigd; op de mondelinge behandeling is van die kant ook gesproken van een “huurauto”). Volgens BBS is de auto om niet ter beschikking gesteld (en is sprake geweest van een bruikleenovereenkomst, waarmee aldus de grondslag wordt betwist). Het is niet aan BBS om de feiten te bewijzen waarop de grondslag wordt betwist. Volgens Wealer is de overeenkomst mondeling tot stand gekomen. De factuur vermeldt dat een en ander is besproken met [naam 1] .
4.3.1.
[naam 1] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het [naam 3] , verkoper buitendienst, is geweest die telefonische afspraken met [naam 2] heeft gemaakt. Die afspraak zou inhouden dat Wealer op eigen kosten drie dagen lang een huurauto ter beschikking zou stellen; daarna waren de kosten voor BBS. [naam 3] was niet op de mondeling behandeling aanwezig en er is ook geen verklaring van hem ingebracht. Het betreft daarmee niet meer dan een blote stelling dat een en ander telefonisch tussen [naam 3] en [naam 2] zo is overeengekomen. De gestelde afspraak is door [naam 2] , die wel op de mondelinge behandeling aanwezig was, weersproken. Volgens [naam 2] is nooit over een termijn van drie dagen of over kosten gesproken. [naam 2] zag het als goodwill, een vorm van compensatie zolang de reparatie duurde. Volgens [naam 2] hadden de telefoongesprekken slechts betrekking op de reparatie. Van de kant van BBS zijn vooraf aan de mondelinge behandeling nog schriftelijke verklaringen van twee medewerkers ingebracht, die verklaren (eveneens) telefonisch contact te hebben gehad, en niet te begrijpen waarom kosten in rekening worden gebracht. Een van de medewerkers verklaart overigens nog dat de vervangauto is aangeboden nadat de bedrijfsauto al geruime tijd bij Wealer stond (in welk licht de kantonrechter de op de mondelinge behandeling geduide termijn van drie dagen niet kan plaatsen; door Wealer is overigens ook niet gesteld dat de vervangauto meteen ter beschikking is gesteld). Wealer heeft ook niet toegelicht hoe de beweerde overeenkomst ten aanzien van het aantal meerkilometer tot stand is gekomen, of hoe die beweerde afspraak moet worden gezien in het licht van de beweerde afspraak ten aanzien van de overschrijding van die drie dagen (extra kosten dan wel anderszins). Uit de factuur is dit niet op te maken.
4.3.2.
Gezien het vorenstaande heeft Wealer onvoldoende gesteld en onderbouwd dat voor het ter beschikking stellen (wat het aantal dagen en/of aantal meerkilometers betreft) kosten zijn overeengekomen. Dit had wel op de weg van Wealer gelegen. Nu wel vaststaat dat de vervangauto, in ieder geval de eerste drie dagen - de kantonrechter begrijpt: de, op het moment van het ter beschikking stellen, te verwachte duur van de reparatie - om niet ter beschikking is gesteld, valt zonder toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer niet in te zien waarom, indien de reparatie onverhoopt langer zou duren, ineens wel kosten verschuldigd zouden zijn. Zo is gesteld noch gebleken dat BBS bij Wealer eerder wel hebben moeten betalen voor vervangend vervoer (al dan niet na drie dagen of na een maximum aantal te rijden kilometer) of dat een en ander zou volgen uit de algemene voorwaarden (zo die al van toepassing zouden zijn). Het gratis ter beschikking stellen van een vervangauto voor de duur van een reparatie is op zich ook niet ongebruikelijk, waarbij in dit geval nog komt dat tussen partijen ook al jaren een zakelijke relatie bestond. De kantonrechter gaat er vanuit dat Wealer kon weten dat BBS, gezien de aard van diens bedrijf, veel kilometers met de vervangauto zou maken. Wealer heeft het desondanks niet nodig geacht om iets op papier te zetten, hetgeen eerder aannemelijk maakt dat juist geen kosten zijn overeengekomen. Wealer heeft ook niet gesteld vanaf welk aantal kilometers er kosten in rekening zouden worden gebracht.
Er kan hoe dan ook niet als vaststaand worden aangenomen dat er een huurovereenkomst, of anderszins een betalingsverplichting, aan het ter beschikking stellen ten grondslag ligt.
4.3.3.
Op de mondelinge behandeling heeft Wealer nog aangegeven dat de huurauto pas na
30 dagen retour kwam. Voor zover Wealer hiermee al bedoelt te stellen dat BBS de huurauto niet tijdig heeft geretourneerd, dan had het op de weg van Wealer gelegen om te stellen wanneer BBS erover was ingelicht dat de bedrijfsauto kon worden opgehaald c.q. dat de vervangauto terug moest. Voor zover aldus bedoeld is te stellen dat de vordering is gestoeld op een vorm van schadevergoeding, is dan ook niet gesteld dat verzuim is ingetreden. BBS heeft bovendien op de mondelinge behandeling - onweersproken - verklaard dat de reparatie drie maanden in beslag heeft genomen (waaruit is op te maken dat de auto aldus nog tijdens de reparatie is teruggebracht).
4.4.
Aan een bewijsopdracht wordt niet toegekomen omdat onvoldoende is gesteld, terwijl ook geen specifiek bewijs is aangeboden als het horen van [naam 3] .
4.4.1.
De vordering die betrekking heeft op het bedrag uit hoofde van deze factuur ad € 3.594,96 zal daarmee worden afgewezen.
de overige facturen genoemd onder r.o. 2.3.
4.5.
De kantonrechter begrijpt dat de overige facturen, bedoeld onder 2.3. ter hoogte van in totaal € 763,62, in de vordering zijn opgenomen nu de hoogte van de hier gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente mede hierop zijn gebaseerd. Alleen de hoofdsom is blijkens de stukken destijds betaald; de betaling is gedaan bij Wealer en heeft niet in mindering gestrekt op de kosten en rente. Wealer maakt dus thans nog aanspraak op (dat deel) van de kosten en (verschenen) wettelijke handelsrente.
buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
Wealer vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 9:96 lid 2 c BW juncto artikel 6:96 lid 4 BW. Ook in de aanmaning van
15 december 2022 staat dat de kosten zijn gebaseerd op de wet, en is het bijbehorende bedrag van € 695,83 genoemd. Wealer vermeldt in de dagvaarding vervolgens dat, ingevolge de toepasselijke voorwaarden, de kosten € 875,11 bedragen, maar die voorwaarden zijn niet ingebracht of geciteerd (en de toepasselijkheid is betwist; hoewel partijen vaker zaken met elkaar doen). Een hogere vergoeding is ook anderszins niet toegelicht. De kantonrechter zal de kosten daarmee toewijzen aan de hand van de wet.
De toepasselijke staffel moet, nu sprake is van een niet-consument als schuldenaar, worden bepaald aan de hand van de toegewezen hoofdsom, vermeerderd met de betalingen die hebben plaatsgevonden na het verzenden van een (aanmanings)brief. Wealer heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht ten aanzien van de facturen onder 2.2. en 2.3. Het over de factuur van 24 maart 2023 gevorderde bedrag aan kosten zal worden afgewezen, reeds omdat ook de vergoeding van die factuur is afgewezen. De vordering van € 875,11 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 695,83 bij € 6.416,50 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 695,83 toe.
wettelijke handelsrente
4.7.
De vordering om de gevorderde hoofdsom van € 10.111,46 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 18 januari 2024, door Wealer tot datum dagvaarding berekend op € 1.686,85, is niet, althans niet op die wijze, toewijsbaar. Over de niet toe te wijzen som van € 3.594,96 is in het geheel geen rente verschuldigd, zodat ook de berekening van de verschenen rente ad € 1.686,85 geen stand kan houden; dit te hoge bedrag wordt daarom dus niet als zodanig toegewezen. Ten aanzien van een deel van de facturen heeft in mei 2023 de volledige betaling plaatsgevonden. Uitsluitend ten aanzien van de factuur van 29 november 2021 loopt de rente nog op. Voor de kantonrechter is het niet mogelijk om de tot de dagvaarding verschenen rente te berekenen. De kantonrechter zal de (opnieuw te berekenen) wettelijke handelsrente daarom toewijzen als in de beslissing is neergelegd.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom (facturen r.o. 2.2 en 2.3)
6.416,50
- buitengerechtelijke incassokosten
695,83
+
totaal
7.112,33
- betalingen (facturen 2.3 op 10 mei 2023)
763,62
-/-
Totaal
6.348,71
4.9.
BBS is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Wealer worden begroot op:
- kosten van dagvaarding € 115,22
- griffierecht € 524,00
- salaris gemachtigde
€ 678,00(2,00 punten x € 339,00)
Totaal € 1.317,22

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt BBS om aan Wealer te betalen een bedrag van € 6.348,71, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 6.416,50, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt BBS in de proceskosten van € 1.317,22,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
NIv