Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 april 2024.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 678,00(2,00 punten x € 339,00)
Rechtbank Limburg
In deze zaak vordert Wealer B.V., een autobedrijf, betaling van openstaande facturen door BBS B.V., een koeriersbedrijf. De partijen hebben een langdurige zakelijke relatie, waarbij Wealer reparaties aan de voertuigen van BBS uitvoert. De vordering betreft een bedrag van € 11.809,80, vermeerderd met rente en kosten, dat voortvloeit uit onbetaalde facturen voor geleverde diensten en materialen. De procedure omvat een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling op 23 april 2024.
De feiten tonen aan dat Wealer verschillende facturen heeft verzonden aan BBS, waarvan de eerste dateert van 19 november 2021, met een openstaand bedrag van € 5.652,88. Ondanks aanmaningen heeft BBS slechts een deel van de facturen betaald. De vordering van Wealer is gebaseerd op de stelling dat er mondelinge overeenkomsten zijn gesloten voor de geleverde diensten, maar BBS betwist de verschuldigdheid van de facturen, met name die voor vervangend vervoer.
De kantonrechter oordeelt dat Wealer onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vordering met betrekking tot de factuur voor vervangend vervoer, terwijl de vordering voor de factuur van 19 november 2021 wordt toegewezen. De kantonrechter wijst ook buitengerechtelijke incassokosten toe, maar niet het volledige gevorderde bedrag. BBS wordt veroordeeld tot betaling van € 6.348,71, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en moet de proceskosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 19 juni 2024.