In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en twee gedaagden, hierna aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Woonpunt vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de door de gedaagden gehuurde woning vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurachterstand was op het moment van dagvaarding opgelopen tot € 3.273,57 en was bij de mondelinge behandeling gestegen tot € 4.680,07. Woonpunt had de gedaagden eerder een veertiendagenbrief gestuurd om hen te wijzen op de achterstand en de bijkomende incassokosten. De gedaagden erkenden de huurachterstand, maar stelden dat deze lager was dan door Woonpunt werd aangegeven. Ze gaven aan dat persoonlijke omstandigheden, waaronder een rechtszaak rond een erfenis, hen in de problemen hadden gebracht en dat zij bezig waren met schuldhulpverlening.
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van bijna zes maanden een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormde, wat ontbinding rechtvaardigde. De rechter verwees naar de relevante wetgeving en jurisprudentie, waarbij werd vastgesteld dat een huurachterstand van drie maanden of meer kan leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. De persoonlijke omstandigheden van de gedaagden werden niet als voldoende geacht om de ontbinding te weerleggen. De rechter besloot de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagden te veroordelen tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, inclusief wettelijke rente en incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonpunt direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.