ECLI:NL:RBLIM:2024:4017

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
ROE 23/655
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om handhaving inzake afvoervoorzieningen in gevel van pand

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen de toewijzing van zijn verzoek om handhaving beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van twee afvoervoorzieningen in de gevel van zijn pand, die volgens hem in strijd zijn met het Bouwbesluit 2012. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012, en dat er geen overtreding is van artikel 3.51, derde lid. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 4 juli 2024 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/655

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, uit [woonplaats 1]

(gemachtigde: mr. M. Godderij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Zeybek-Calhan).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1] , uit [woonplaats 2] ,
[derde-partij 2] , uit [woonplaats 3] ,
[derde-partij 3] , uit [woonplaats 4] ,
[derde-partij 4] , uit [woonplaats 5] ,
[derde-partij 5] , uit [woonplaats 6] ,
(gemachtigde: mr. E.H.E.J. Wijnen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toewijzing van zijn verzoek om handhaving vanwege de plaatsing van twee afvoervoorzieningen in de linkerzijgevel van het pand aan de [adres 1] in [plaats 1] (hierna: het pand).
1.1.
Bij besluit van 5 augustus 2021, verzonden op 11 augustus 2021, heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen geluids-, rook- en wateroverlast die eiser stelt te ondervinden van twee afvoervoorzieningen afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2023, verzonden op 2 februari 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving gegrond verklaard, dat besluit herroepen, het handhavingsverzoek toegewezen en daarbij gemotiveerd dat aan [derde-partij 1] , [derde-partij 2] en [derde-partij 3] (hierna: [derde-partijen 1, 2, 3] ) een last onder dwangsom is opgelegd.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder,
[derde-partij 1] en zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser, die woonachtig is aan de [adres 2] in [plaats 2] , heeft op 19 maart 2021 een handhavingsverzoek ingediend en dit verzoek bij brief van 27 mei 2021 aangevuld. Volgens eiser zijn de afvoervoorzieningen in de zijgevel van het pand in strijd zijn met het Bouwbesluit 2012. De tuin (binnenplaats) van eiser grenst aan die zijgevel. Hij stelt geluid-, rook- en wateroverlast (condens) van de twee afvoervoorzieningen te ondervinden.
3. Verweerder heeft bij brief van 6 juli 2021 eiser bericht dat hij heeft besloten om handhavend op te treden. Ook heeft verweerder bij brieven van 6 juli 2021 aan [derde-partijen 1, 2, 3] , als eigenaar van het pand, bericht voornemens te zijn om handhavend op te treden tegen de overtreding met artikel 3.51, tweede en derde lid, van het Bouwbesluit 2012. Hiertegen hebben de derde-partijen een zienswijze ingediend.
4. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 5 augustus 2021, verzonden op
11 augustus 2021, het handhavingsverzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat, gelet op de vergunning uit 1985 voor het pand waarop de twee uitmondingen zijn ingetekend, geen sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit 2012. Er is namelijk sprake van het rechtens verkregen niveau (de uitmondingen zijn niet nieuw geïnstalleerd).
5. Na het indienen van bezwaar door eiser heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat bij besluiten van 1 februari 2023, verzonden op 1 februari 2023, aan [derde-partijen 1, 2, 3] een last onder dwangsom is opgelegd die inhoudt dat zij vóór 31 maart 2023 de overtreding van artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 moeten beëindigen en beëindigd houden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het vergroten van de afvoervoorziening op de eerste verdieping en het verplaatsen van de afvoervoorziening van de tweede verdieping naar de zolderverdieping sprake is van het installeren van nieuwe afvoervoorzieningen voor rookgas die daardoor niet aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. De overtreding kan volgens verweerder worden beëindigd door bijvoorbeeld de twee uitmondingen van de rookafvoerkanalen te verwijderen en de rookafvoerkanalen inpandig door te trekken naar het dak. Als niet binnen de begunstigingstermijn aan de last is voldaan, wordt een dwangsom van € 2.000,- per constatering met een sub maximum € 2.000,- per week en met een maximum van € 10.000,- verbeurd.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 19 maart 2021 en aangevuld op 27 mei 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Beoordeling door de rechtbank

7. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen de volgens hem onvolledige toewijzing van zijn handhavingsverzoek. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een onvolledige last?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de last onvolledig is, omdat de last alleen ziet op een overtreding van artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012, terwijl eiser verweerder heeft verzocht om handhavend op te treden tegen de overtreding van het volledige artikel 3.51 van het Bouwbesluit 2012. Met name gaat het eiser er dan om dat niet tevens is gehandhaafd op basis van artikel 3.51, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. Dat lid regelt namelijk inhoudelijk in samenhang met de overige leden van dat artikel de positie van de uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas zodanig dat de uitstroom van rookgas niet te dicht bij een ander perceel plaatsvindt, zodat dit rookgas slechts in beperkte mate naar binnen kan worden gezogen via de aanvoervoorzieningen voor luchtverversing op dit andere perceel. Verweerder had dus alle leden van artikel 3.51 van het Bouwbesluit 2012 in de last moeten opnemen.
8.1.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen, zoals ook blijkt uit de behandeling van het beroep op zitting, in geschil is of, naast een overtreding van artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012, ook sprake is van een overtreding van artikel 3.51, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank overweegt dat in artikel 3.51, tweede en derde lid, van het Bouwbesluit 2012 het volgende is bepaald.
2. Een instroomopening van een toevoervoorziening voor verbrandingslucht en een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas, liggen op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie. Dit geldt niet voor een in een dak gelegen instroomopening of uitmonding. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water of dat groen.
3. Een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas ligt, gemeten langszij aan een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, niet zijnde het dak, op een afstand van ten minste 1 m van de perceelsgrens.
8.2.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de uitmondingen van de afvoervoorzieningen in de linkerzijgevel van het pand aanwezig zijn. De linkerzijgevel grenst direct aan het perceel van eiser. Uit artikel 3.51, derde lid, van het Bouwbesluit blijkt dat een uitmonding van een afvoervoorziening op een afstand van ten minste 1 meter van de perceelsgrens van eiser moet zijn gelegen. Voor die afstand moet worden gemeten langs de linkerzijgevel van het pand en niet loodrecht zoals in het tweede lid is bepaald. Aan deze afstand van 1 meter wordt voldaan, omdat de perceelsgrens van eiser niet binnen een meter van de uitmondingen van de afvoervoorzieningen is gelegen, als wordt uitgegaan van voormelde methode van berekening. Het perceel van eiser loopt immers parallel aan dat van [derde-partijen 1, 2, 3] Van strijd met het derde lid zou naar het oordeel van de rechtbank alleen sprake kunnen zijn als de uitmondingen van de afvoervoorzieningen korter dan 1 meter waren geplaatst vanaf de perceelsgrens van eventuele achterburen van [derde-partijen 1, 2, 3] Eiser is echter geen eigenaar van een perceel dat is gelegen aan de achterkant van het pand, maar van een perceel aan de zijkant van het pand. Om voldoende afstand te bewaken tussen afvoervoorzieningen en een perceel als dat van eiser, is het tweede lid van artikel 3.51 van het Bouwbesluit 2012 geschreven. Het derde lid ziet daar niet op.
9. Desgevraagd op zitting heeft eiser ook niet kunnen onderbouwen waarom voorgaande methode van berekening, waar verweerder ook vanuit is gegaan, onjuist zou zijn. Gelet op het voorgaande is dan ook geen sprake van een overtreding van artikel 3.51, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 en had verweerder dit om die reden niet in de last hoeven op te nemen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 4 juli 2024
griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.