10.1.Het voorgaande betekent dat verweerder eerst moet nagaan of het bestemmingsplan een vergunningplicht bevat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Als sprake is van een vergunningplicht dan moet verweerder aan de hand van het toetsingskader in het bestemmingsplan beoordelen of een omgevingsvergunning wordt verleend of geweigerd. Daarbij kan verweerder bij het toetsingskader in een specifieke bestemming of gebiedsaanduiding niet andere gebiedsaanduidingen of waarden betrekken. In het geval de aanvraag in strijd met de bestemmingsplanregels is, dan verplicht artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo ertoe dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd. Het gaat hier dus om dwingende weigeringsgronden. Als de aanvraag in strijd met één van de in het eerste lid genoemde dwingende weigeringsgronden, dan kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend als die strijdigheid wordt weggenomen. Daarvoor is een omgevingsvergunning nodig als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Als de vergunning moet worden geweigerd vanwege strijdigheid met het bestemmingsplan, dan moet verweerder op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo de aanvraag ook aanmerken als een verzoek om van die regels af te wijken op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
11. Tussen partijen is discussie ontstaan over de inhoud en reikwijdte van de door eiseres gedane aanvraag. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar aanvraag alleen betrekking had op grondverbetering in de zin dat zij kalk op het perceel strooit die in de grond trekt, onder meer om ervoor te zorgen dat het perceel minder drassig wordt zodat het beter beloopbaar is voor de pony’s die eiseres houdt. Verweerder houdt echter vol dat hij uit de aanvraag heeft kunnen en moeten opmaken dat eiseres een renbaan voor paarden wil aanleggen op het perceel. Omdat die inhoud en reikwijdte van belang is voor de beoordeling van de inhoudelijke toetsing door verweerder aan de hiervoor genoemde vergunningplichten, dient de rechtbank vast te stellen wat de inhoud van de aanvraag is.
12. De rechtbank stelt om te beginnen vast dat in het aanvraagformulier bij projectomschrijving door eiseres is vermeld dat het gaat om de aanleg van een baan voor het trainen van paarden op de onderhavige locatie. Op deze baan komt volgens eiseres geen kalk, maar een laag zand/kleischelpen vanwege de gladheid van het gras. Verder is bij de aanvraag een tekening van de baan bijgevoegd waarop staat vermeld dat het gaat om het project “Approved Oval Track for Sport Competition” door “FEIF International Federation of Icelandic Horse Associations”. Op de tekening is een baan afgebeeld die een ovale vorm heeft met een lengte van 110 meter en een breedte van 46 meter. Vóór het indienen van deze aanvraag heeft eiseres per e-mail met de gemeente contact ogenomen over de vraag of deze baan vergunningplichtig is. Bij die mailcontact heeft eiseres een foto meegestuurd van het soort baan dat zij wil realiseren.
13. Na de weigering van de aanvraag heeft eiseres gesteld dat slechts sprake is van grondverbetering doordat de kalk het water uit de grond onttrekt en de paarden daardoor niet met hun hoeven in de natte grond terechtkomen. De rechtbank overweegt dat dit niet volgt uit haar aanvraag. De rechtbank leidt uit de aanvraag af dat die wel degelijk ziet op het aanleggen van een professionele renbaan met zand/kleischelpen, omdat het gras te glad zou zijn voor het trainen van paarden. Daarvoor zijn, zoals verweerder terecht heeft aangenomen, grondwerkzaamheden nodig die verder gaan dan het strooien van kalk voor grondverbetering. Bovendien blijkt uit de aanvraag ook niet dat door eiseres beoogd is om een tijdelijke situatie te creëren in de zin dat de gestrooide kalk slechts tijdelijk zichtbaar is totdat deze door de grond is opgenomen. Uit de aanvraag blijkt dat een permanente ovale renbaan met schelpen wordt aangelegd. Verweerder is daar in zijn beoordeling dan ook terecht vanuit gegaan.
De vergunningplicht uit artikel 7.7.1, onder d, van het bestemmingsplan
14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat een vergunningplicht geldt voor het ophogen en/of egaliseren van de bodem zoals bepaald in artikel 7.7.1, onder d, van de enkelbestemming “Agrarisch met waarden – 4”. Eiseres is echter van mening dat zij aan het daarbij horende toetsingskader uit artikel 7.7.3 van het bestemmingsplan voldoet. Verweerder heeft op zitting toegegeven dat hij niet kan motiveren waarom de agrarische waarden zouden zijn aangetast en wat die waarden zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit hiermee een motiveringsgebrek bevat en de beroepsgrond van eiseres daarmee slaagt.
De vergunningplicht uit artikel 51.15.2, onder a, van het bestemmingsplan
15. De tweede vergunningplicht waaraan verweerder heeft getoetst betreft de gebiedsaanduiding “overige zone – bufferzone 3”. Daarin is in artikel 51.15.2, onder a, van het bestemmingsplan bepaald dat een vergunningsplicht geldt voor het scheuren van grasland. Eiseres betwist dat haar aanvraag deze vergunningplicht raakt omdat haar aanvraag niet ziet op het scheuren van grasland. Volgens eiseres heeft zij dan ook geen omgevingsvergunning nodig zoals bepaald artikel 51.15.2, onder a, van het bestemmingsplan. Verweerder heeft op zitting bevestigd dat de aanvraag inderdaad niet ziet op het scheuren van grasland. Er bestaat dan ook geen vergunningplicht voor eiseres. Voor zover verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat aan eiseres hiervoor geen omgevingsvergunning kan worden verleend wegens strijd met de vergunningplicht uit artikel 51.15.2, onder a, van het bestemmingsplan, slaagt deze beroepsgrond.
De vergunningplicht uit artikel 51.21.2 sub a, onder e, van het bestemmingsplan
16. De derde vergunningplicht waaraan verweerder heeft getoetst ziet op de gebiedsaanduiding ‘oud bouwland’. In artikel 51.21.1 van het bestemmingsplan is bepaald dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone – oud bouwland' de cultuurhistorische waarden van het gebied zoveel mogelijk moeten worden behouden en versterkt worden. Ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied moet ter plaatse van de aanduiding het volgende in aanmerking worden genomen:
a. (...)
b. Bescherming van reliëf, bodem en aardkundige waarden wordt voorgestaan en waar mogelijk versterkt door middel van landschapsbouw.