ECLI:NL:RBLIM:2024:4021

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
ROE 22/801
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 4 juli 2024, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen (BRP) ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om correctie van zijn persoonsgegevens, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein waren afgewezen. Het college stelde dat niet onomstotelijk vast was komen te staan dat de geregistreerde gegevens onjuist waren. Eiser had aanvullende beroepsgronden ingediend en stelde dat de procedure al meer dan anderhalf jaar duurde. De rechtbank heeft de zaak op 7 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had afgewezen, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn persoonsgegevens in de BRP onjuist waren. De rechtbank benadrukte dat de gegevens in de BRP betrouwbaar moeten zijn en dat de burger moet kunnen vertrouwen op de juistheid ervan. Eiser had verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek, maar de rechtbank concludeerde dat deze documenten niet voldeden aan de eisen voor brondocumenten zoals gesteld in de Wet basisregistratie personen. De rechtbank oordeelde dat de op het paspoort van eiser vermelde gegevens niet in de BRP verwerkt konden worden, omdat het college had betwist dat er voorafgaand aan de afgifte van het paspoort een behoorlijk onderzoek had plaatsgevonden.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1000,- aan eiser. De rechtbank veroordeelde de Staat ook tot betaling van proceskosten van € 437,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 juli 2024, en partijen werden op dezelfde dag geïnformeerd over de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Diels),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, het college

(gemachtigde: mr. D. Stikkelbroeck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een correctie van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: de brp).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 augustus 2021 afgewezen, omdat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Met de beslissing op bezwaar van 21 februari 2022 is het college bij dit standpunt gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nog aanvullende beroepsgronden en stukken ingediend. Ook heeft eiser aangegeven dat het beroep al meer dan anderhalf jaar geleden is ingediend. Verder heeft het college nog een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van eiser en het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is in de brp opgenomen als [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1981 in [geboorteplaats 1] (China), met onbekende nationaliteit. Dit is gebeurd op basis van een door eiser op [datum] 1998 in de gemeente Wijchen onder eed of belofte afgelegde verklaring.
4.1.
Eiser heeft verzocht deze gegevens te wijzigen in:
[naam 2], geboren op [geboortedatum 2] 1975 in [geboorteplaats 2] (China), met de nationaliteit Chinese. Hij heeft ook verzocht de persoonsgegevens van zijn ouders, te weten moeder
[moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1950, en vader
[vader], geboren op [geboortedatum 4] 1940, in de brp op te nemen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiser de volgende documenten overlegd:
  • Een (geldig) Chinees paspoort, afgegeven door de Chinese ambassade in Brussel (België) op 14 augustus 2017 op naam van [naam 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1975 in [geboorteplaats 3] ;
  • Huidig verblijfsdocument van eiser, afgegeven op 14 mei 2018;
  • Een notariële verklaring van geboorte met het nummer [nummer 1] , afgegeven op 28 augustus 2019, op naam van [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1975 in [geboorteplaats 2] , voorzien van dubbele legalisatie;
  • Een kopie verklaring van het Public Security Bureau (hierna: PSB-verklaring) afgegeven op 23 augustus 2019, waarin is aangegeven dat het verblijf van [naam 2] is beëindigd op 6 maart 2001, voorzien van dubbele legalisatie;
  • Een notariële verklaring van verwantschap met het nummer [nummer 2] , afgegeven op 17 januari 2020, waarin - kort gezegd - is aangegeven dat [moeder] drie zonen en een dochter heeft, voorzien van dubbele legalisatie;
  • Chinees paspoort, huidig verblijfsdocument en een dubbel gelegaliseerde geboorteakte met nummer [nummer 3] van zijn oudere broer [oudere broer] ;
  • Een certificaat, afgegeven op 14 januari 2022, waarin is aangegeven dat eiser op
6 maart 2001 is uitgeschreven omdat hij niet aanwezig was bij de volkstelling in 2001;
  • Een rapport van DNA-onderzoek tussen eiser en [oudere broer] met dagtekening 18 februari 2021, en een rapport van DNA-onderzoek tussen eiser en [moeder] met dagtekening 20 januari 2021;
  • Een kopie van een oud Chinees paspoort, afgegeven door de Chinese ambassade in Barcelona (Spanje) op 18 september 2007 op naam van [naam 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1975 in [geboorteplaats 3] ;
  • Een kopie van een oude (niet-vertaalde) Chinese identiteitskaart; en
  • Een koksdiploma.
In beroep heeft eiser ook nog kopieën van twee (niet-vertaalde) Chinese identiteitskaarten en een kopie van de hukou van [moeder] , afgegeven op 12 januari 2022 en voorzien van dubbele legalisatie, overgelegd.
4.2.
Het college stelt zich - voor zover van belang - op het standpunt dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de geregistreerde persoonsgegevens onjuist zijn, dan wel dat buiten redelijke twijfel vast te staan dat uit de door eiser overlegde (bron)documenten volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn en betrekking hebben op de persoon van eiser.
Standpunt eiser
5. Eiser voert in beroep - kort samengevat - aan dat uit de door hem verstrekte (bron)documenten wel buiten redelijke twijfel blijkt dat de daarin genoemde persoonsgegevens juist zijn en op hem betrekking hebben. In dat verband merkt eiser op dat hij brondocumenten heeft overgelegd en dat uit vaste rechtspraak en de nationale regelgeving van China volgt dat uit mag worden gegaan van de daarin opgenomen gegevens.
Toetsingskader
6. Op grond van vaste rechtspraak [1] moeten gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers van die gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat, die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen “hoger” document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten aan te leveren. [2] Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De in artikel 2.8, tweede lid, onder a tot en met e, van de Wet brp omschreven documenten zijn brondocumenten op grond waarvan bepaalde gegevens over de burgerlijke staat mogen worden opgenomen in de brp. Om als zo’n brondocument te kunnen worden aangemerkt, moet het betreffende document voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in dat tweede lid. Dat een document een brondocument is, betekent niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Bij het beoordelen of deze feiten moeten worden verwerkt, moet ook rekening worden gehouden met de relevante bepalingen uit hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 3 van de Wet brp. Zo is van belang dat aan een (bron)document geen gegevens worden ontleend, als aannemelijk is dat die gegevens onjuist zijn. Ook mogen daar geen gegevens aan worden ontleend voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de daarin vermelde feiten. Het gaat hierbij om de openbare orde in materiële en processuele zin. [3] Van strijd met de openbare orde in processuele zin kan sprake zijn als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook als het door de aanvrager overgelegde geschrift een paspoort is.
6.1.
Voorgaande betekent dat in zaken over een verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de brp eerst de vraag beantwoord moet worden of de verzoeker brondocumenten heeft weten over te leggen die voldoen aan de eisen uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op basis van de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of aan de toetsingsmaatstaf zoals hiervoor omschreven is voldaan. Is dat het geval, dan wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd
.
Paspoort 2017
7. Eiser heeft ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit een geldig paspoort van 2017 overgelegd en als aanvullend bewijs een kopie van een verlopen paspoort van 2007. In deze paspoorten worden de naam, de geboorteplaats en de geboortedatum vermeld waarover het verzoek tot opneming gaat.
7.1.
Het geldige paspoort van 2017 is echt bevonden door Bureau Documenten en het college twijfelt ook niet aan de echtheid van dat document. Dit paspoort moet dan ook worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d van de Wet brp. Dat betekent echter niet dat de daarin vermelde feiten zonder meer moeten worden verwerkt in de brp. Zoals hiervoor overwogen, volgt uit artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp, dat aan de hier bedoelde brondocumenten geen gegevens mogen worden ontleend, als aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn of als voorafgaand aan de afgifte van het brondocument kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dat geldt ook als het overgelegde brondocument een paspoort is. Wel geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan. Het is aan het college om een eventuele betwisting daarvan concreet te onderbouwen. [4]
7.2
Het college heeft in het besluit van 21 februari 2022 en bij verweerschrift gemotiveerd betwist dat ook in dit geval moet worden uitgegaan van het uitgangspunt dat de gegevens in het paspoort van 2017 juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Weliswaar volgt uit het onderzoek van Bureau Documenten dat het paspoort echt is, maar dat betekent niet dat de inhoud daarvan ook juist is. Bureau Documenten heeft de inhoud, opmaak en wijze van afgifte van de paspoorten immers niet beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat het college ervan uitgaat dat het paspoort van 2017 is afgegeven ter vervanging van het door eiser in kopie overgelegde, niet gelegaliseerde, paspoort van 2007. Indien het paspoort van 2017 inderdaad zou zijn afgegeven op basis van deze kopie, hetgeen mogelijk is zoals blijkt uit het Ambtsbericht inzake China van 2012, volgt uit vaste rechtspraak [5] dat daaruit niet kan worden afgeleid dat voorafgaand aan de afgifte van het geldige paspoort ook een nader onderzoek heeft plaatsgevonden naar de juistheid van de in het oude paspoort vermelde gegevens. Uit voormelde vaste rechtspraak volgt ook dat ten aanzien van Chinese paspoorten die zijn afgegeven voor 2012 niet ook als uitgangspunt kan worden genomen dat het aan de afgifte voorafgaande onderzoek behoorlijk en volgens de plaatselijke voorschriften is geweest, waarbij het college onder verwijzing naar de Ambtsberichten van China gemotiveerd heeft aangegeven dat in China relatief eenvoudig aan valse en vervalste documenten kan worden gekomen. Verder wijst het college er terecht op dat controle van de identiteit van eiser vóór afgifte van zowel het paspoort van 2017 (en het paspoort van 2007) in ieder geval niet kan hebben plaatsgevonden aan de hand van bewijs over zijn verblijf in Nederland. Zowel zijn verblijfsvergunning als brp-inschrijving bevatten namelijk de persoonsgegevens van eiser die niet overeenkomen met de persoonsgegevens zoals vermeld op het paspoort. De Chinese ambassade kan dus niet op basis van bewijs over zijn verblijf in Nederland zijn identiteit hebben vastgesteld. De door eiser verstrekte notariële aktes dateren van na de afgifte van het paspoort van 2017 en kunnen daarom evenmin ten grondslag hebben gelegen aan de verstrekking daarvan.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op deze betwisting van het college slechts in algemene zin heeft gereageerd in zijn beroepschrift. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort wel behoorlijk onderzoek is verricht naar de juistheid van de op het paspoort vermelde gegevens, terwijl die bewijslast in het licht van de hierboven geschetste deugdelijk onderbouwde betwisting door het college op hem rustte. Ter zitting heeft eiser weliswaar (voor het eerst) aangegeven welke stukken hij bij de ambassade heeft afgegeven ten behoeve van het verkrijgen van het paspoort van 2017 maar, wat daar ook van zij, is de rechtbank niet gebleken dat deze stukken aan het wijzigingsverzoek van eiser ten grondslag zijn gelegd en deze stukken zijn ook niet later in de procedure nog in het geding gebracht. Van eiser had dit wel verlangd mogen worden, zodat het college een gemotiveerd standpunt had kunnen innemen over de betrouwbaarheid van deze onderliggende stukken en daarmee ook de betrouwbaarheid van de juistheid van de persoonsgegevens zoals opgenomen in het in 2017 door de Chinese ambassade afgegeven paspoort. Gesteld noch gebleken is dat dit voor eiser onmogelijk was.
8. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de op het paspoort van 2017 vermelde gegevens niet in de brp verwerkt kunnen worden.
PSB-verklaring en notariële verklaringen
9. Een buiten Nederland opgemaakte akte is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, als deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Als het college gemotiveerd betwist dat een door de aanvrager overgelegd geschrift overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt, of gemotiveerd stelt dat het niet kan vaststellen of een overgelegd geschrift aan deze vereisten voldoet, moet in beginsel de aanvrager aannemelijk maken dat dit geschrift wel aan deze vereisten voldoet. [6]
9.1.
Eiser heeft PSB-verklaring overgelegd afgegeven op 23 augustus 2019 met bijgevoegd een notarieel certificaat. Uit het onderzoek van Bureau Documenten volgt dat van de PSB-verklaring een fotokopie en geen gewaarmerkte kopie is overgelegd en dat Bureau Documenten deze verklaring daarom niet heeft kunnen beoordelen op echtheid. Het college heeft - gelet hierop - betwist dat de PSB-verklaring met bijgevoegd notarieel certificaat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet bekend is op grond waarvan deze verklaring is afgegeven, door wie de verklaring is aangevraagd en of die persoon zich heeft geïdentificeerd. Ook blijkt niet in hoeverre en op welke wijze onderzoek is gedaan naar de gegevens die aan de PSB-verklaring ten grondslag liggen. Het certificaat is bovendien gebaseerd op het paspoort van eiser van 2017 waarvan hiervoor reeds is vastgesteld dat de daarop vermelde gegevens niet kunnen worden verwerkt.
9.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als regel van de aanvrager mag worden verwacht dat hij brondocumenten en andere documenten in origineel overlegt. In voorkomende gevallen zal het echter niet mogelijk zijn om originele documenten over te leggen, bijvoorbeeld omdat de originele documenten onder de registerhouder of burgerlijke stand van een land moeten blijven en alleen een uittreksel of afschrift kan worden verkregen. In deze gevallen kan om die reden een kopie, afschrift of uittreksel niet buiten beschouwing worden gelaten, alleen om de reden dat het niet het originele brondocument betreft. [7] Eiser heeft weliswaar gesteld dat de originele PSB-verklaring niet kan worden overgelegd omdat het PSB het bevolkingsregister beheert en de originele verklaring daarom daar moet blijven maar dit niet althans onvoldoende onderbouwd. Aan de PSB-verklaring kan daarom niet de waarde worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien.
9.3.
De notariële verklaring van geboorte van eiser en de notariële verklaring van verwantschap zijn wel in origineel overgelegd en Bureau Documenten heeft verklaard dat deze echt en gelegaliseerd zijn. Zoals hiervoor reeds overwogen dient de aanvrager aannemelijk te maken dat een akte aan de vereisten voldoet wanneer het college gemotiveerd betwist dat de notariële akte een brondocument is. De rechtbank is van oordeel dat het college gemotiveerd heeft betwist dat deze notariële verklaringen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften zijn opgemaakt en dat daarvan uit kan worden gegaan. Op de notariële verklaring staat weliswaar ‘Issue under notarization: birth’ en ‘Issue under notarization: relative relationship’, maar de onderliggende documenten waarop deze verklaringen zijn gebaseerd heeft eiser niet aangeleverd. [8] Zonder enig inzicht in het onderzoek of document dat ten grondslag heeft gelegen aan de notariële verklaringen is onduidelijk of die verklaringen op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij de onderliggende documenten van deze verklaringen niet heeft kunnen aanleveren, maar heeft slechts onder verwijzing naar Chinese wetgeving gesteld dat een notaris betrouwbaar onderzoek doet. Dat betekent echter niet dat in dit geval ook een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De verklaringen zijn weliswaar gelegaliseerd, maar dit geeft alleen maar aan dat de documenten door een bevoegde instantie zijn opgemaakt en de betreffende nationale autoriteiten voor de geldigheid daarvan instaan. Bij de door de minister van Buitenlandse Zaken geplaatste stempel staat vermeld dat de legalisatie uitsluitend betrekking heeft op de handtekening. Deze legalisatie betekent dus ook niet dat de verklaringen overeenkomstig de plaatselijke voorschriften zijn opgemaakt en dat de documenten op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd. Verder wordt op de notariële verklaringen verwezen naar het paspoort van 2017. Zoals eerder overwogen kunnen aan dat paspoort echter geen gegevens worden ontleend. De notariële verklaringen kunnen daarom niet worden gezien als een brondocument.
De overige documenten
10. Ten aanzien van de Chinese identiteitskaart heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze niet aan de eisen voor een brondocument voldoet en eiser het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft hiervan alleen een onvertaalde kopie overgelegd. Uit de identiteitskaart blijkt niet of deze overeenkomstig plaatselijke voorschriften is opgemaakt en of het document op betrouwbare gegevens is gebaseerd en een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
11. Eiser heeft daarnaast nog documenten van [oudere broer] en een kopie hukou van [moeder] en verwantschapsonderzoeken overgelegd. Ten aanzien van deze documenten is de rechtbank van oordeel dat deze niet kunnen leiden tot een andere conclusie, nu deze allen slechts een aanvullend karakter hebben. Het certificaat is aanvullend op een document dat niet gezien kan worden als een brondocument en de documenten die betrekking hebben op [oudere broer] en [moeder] betreffen geen brondocumenten van eiser. De verwantschapsonderzoeken kunnen alleen een aanvullend karakter hebben ten aanzien van gegevens (die kunnen worden ontleend) uit brondocumenten. Zoals eerder overwogen, zijn er in dit geval echter geen gegevens die kunnen worden ontleend uit brondocumenten. Ook de andere documenten door eiser overgelegd documenten kunnen niet tot een andere conclusie leiden.
Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
12. De rechtbank vat de opmerking van eiser, dat het beroep al langer dan een anderhalf jaar geleden is ingediend, op als een klacht over de duur van de procedure. Zij gaat daarom in op de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
12.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van een zaak als deze mag maximaal twee jaar in beslag nemen, te rekenen vanaf de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden.
12.2.
De hoofdregel is dat de bezwaarfase een half jaar in beslag mag nemen en de beroepsfase anderhalf jaar. De rechtbank stelt vast dat er vanaf het bezwaarschrift van eiser (dat is ontvangen door het college op 8 oktober 2021) tot deze uitspraak, ongeveer 2 jaar en 9 maanden zijn verstreken. De procedure heeft dus ongeveer 9 maanden te lang geduurd en er is geen aanleiding om deze lange duur te rechtvaardigen. Eiser heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1000,-. De overschrijding van de termijn is uitsluitend gelegen in de beroepsfase, dus aan de rechtbank te wijten en de Staat zal dan ook worden veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding. Gelet op het beleid van het betreffende ministerie is de Staat in dit geval niet in de procedure betrokken. [9]
13. Omdat het verzoek gegrond is zal de rechtbank de Staat ook veroordelen tot een proceskostenvergoeding voor de proceskosten die eiser in verband met het verzoek heeft moeten maken. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 437,50 (één punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van € 875,- en wegingsfactor 0,5).

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het college terecht de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten voor het beroep. Wel heeft eiser recht op een immateriële schadevergoeding en op een vergoeding van zijn proceskosten voor het verzoek.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van € 1000,- aan schadevergoeding aan eiser;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten die eiser voor het indienen van het verzoek heeft moeten maken tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024
de rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198 en 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:228
2.Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126.
3.Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 128.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:228, overweging 5.2.
5.Zie uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198 en 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:228
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, overweging 8.3.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, overweging 8.7.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:228, overweging 7.1.
9.Zie de Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210 en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, 62751.