ECLI:NL:RBLIM:2024:473

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
ROE 21/1372
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering en invordering van Wajong-uitkering met betrekking tot Ziektewet-uitkering en dringende redenen voor terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te veel uitgekeerde Wajong-uitkering. De eiser ontving over de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 een Wajong-uitkering en een Ziektewet-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat de eiser een bedrag van € 777,99 (bruto) te veel heeft ontvangen en heeft dit bedrag teruggevorderd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, waarin hij betoogde dat de terugvordering ondeugdelijk was gemotiveerd en dat deze disproportioneel was, gezien zijn netto maandinkomen van € 1.200,00.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de eiser te veel Wajong-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft de berekeningen van het Uwv gevolgd en geconcludeerd dat de terugvordering correct was. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen aanwezig waren om van de terugvordering af te zien, aangezien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder het bestaansminimum zou zakken of dat er andere onaanvaardbare gevolgen zouden zijn door de terugvordering. De rechtbank heeft de strenge lijn in de rechtspraak over dringende redenen bevestigd, ondanks de pleitnota van Advocaat-Generaal De Bock voor een ruimere interpretatie.

De uitspraak is gedaan door rechter M.M.L. Goofers, in aanwezigheid van griffier S.M.J. Caris, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2024. Eiser krijgt geen vergoeding van het betaalde griffierecht of de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Ruiter),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), Uwv.

Inleiding

1. Het Uwv heeft met het besluit van 10 december 2020 (besluit I) vastgesteld dat het totale voorschot dat eiser over de periode 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 heeft ontvangen op zijn Wajong-uitkering, hoger is dan de Wajong-uitkering waarop hij recht had. Het Uwv heeft een bedrag van € 777,99 (bruto) aan te veel uitgekeerde
Wajong-uitkering teruggevorderd van eiser.
2. Het Uwv heeft met het besluit van 17 december 2020 (besluit II) medegedeeld aan eiser dat hij een bedrag van € 676,52 (netto) moet terugbetalen aan het Uwv binnen zes weken.
3. Het Uwv heeft met het besluit van 29 december 2020 (besluit III) vastgesteld dat de terugvordering van € 676,52 wordt toegevoegd aan de betalingsregeling van € 141,00 per maand.
4. Het Uwv heeft met het bestreden besluit van 29 april 2021 de besluiten I, II en III gehandhaafd.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
6. Het Uwv heeft gereageerd op het beroepschrift met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft medegedeeld aan partijen dat zij een zitting niet nodig vindt en zij heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 23 januari 2024 en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de feiten?
10. Eiser ontving een Wajong-uitkering en hij werkte daarnaast. De inkomsten uit werk verrekende het Uwv met de Wajong-uitkering van eiser. Het Uwv heeft met het besluit van 4 november 2019 medegedeeld aan eiser dat het Uwv met ingang van 1 oktober 2019 één keer per drie maanden de hoogte van de Wajong-uitkering berekent en dat het Uwv daarvoor de gegevens van de Belastingdienst gebruikt.
10.1.
Eiser meldde zich met ingang van 20 maart 2020 (na een eerdere ziekmelding op 16 december 2019 en een herstelmelding op 24 februari 2020) opnieuw ziek. Het Uwv heeft met het besluit van 13 mei 2020 met ingang van 20 maart 2020 een Ziektewet-uitkering toegekend aan eiser, omdat eiser voldoet aan de voorwaarden voor een no-riskpolis.
10.2.
Eiser ontving over de periode 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 een Wajong-uitkering én een Ziektewet-uitkering (dat blijkt uit de betaalspecificaties).
10.3.
Daarna zijn de besluiten I, II en III gevolgd en naar aanleiding van het bezwaar van eiser daartegen het bestreden besluit.
Wat is het standpunt van eiser?
11. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat het Uwv (de hoogte van) de terugvordering ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het Uwv heeft te maken met iemand die een Wajong-uitkering ontvangt en moet ervoor zorgdragen dat een besluit op een voor deze doelgroep begrijpelijke manier wordt gemotiveerd. In elk geval heeft het Uwv de terugvordering gebaseerd op een verkeerde Ziektewet-uitkering per dag. Ten slotte is de terugvordering disproportioneel, omdat hij moet rondkomen met een maandinkomen van € 1.200,00 (netto).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
12. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het over de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 € 777,99 (bruto) te veel aan Wajong-uitkering heeft uitgekeerd aan eiser en dat eiser dit moet terugbetalen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
12.1.
De rechtbank volgt de stelling van eiser dat de terugvordering is gebaseerd op een verkeerde Ziektewet-uitkering per dag niet. Eiser benoemt een bedrag van € 50,00 (bruto) per dag. De rechtbank stelt vast dat het Uwv met het besluit van 6 april 2020 aan eiser heeft medegedeeld dat het Uwv de hoogte van de Ziektewet-uitkering nog niet kan vaststellen, omdat het Uwv nog niet beschikt over de juiste loongegevens. Het Uwv heeft aan eiser medegedeeld dat het Uwv de Ziektewet-uitkering daarom als voorschot betaalt en dat dit voorschot € 50,00 (bruto) per dag is. In het bestreden besluit heeft het Uwv echter uitgelegd aan eiser dat het geïndexeerde Ziektewet-dagloon met ingang van 1 juli 2020 € 81,18 is. De Ziektewet-uitkering is € 56,83 per dag (70% van € 81,18) (inclusief vakantiegeld). Dit is
€ 52,62 per dag exclusief vakantiegeld.
12.2.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser over de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 een Wajong-uitkering én Ziektewet-uitkering heeft ontvangen. Dit blijkt uit de betaalspecificaties van het Uwv. In de bijlage (toelichting op de beslissing) bij besluit I heeft het Uwv de terugvordering gespecificeerd. Omdat eiser 27 jaar of ouder is en zeven jaar hulp heeft gehad bij werk, valt hij met ingang van 2 maart 2019 onder de voortgezette werkregeling van de Wajong 2010. In de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 was het inkomen van eiser uit de Ziektewet-uitkering € 52,62 per dag. Omdat eiser in deze periode een inkomen van 20% of meer van het wettelijk minimumloon verwierf, was de Wajong-uitkering het minimumloon min het inkomen uit de Ziektewet-uitkering. Het minimumloon was in die periode € 77,24 per dag. De hoogte van de Wajong-uitkering was in die periode dus € 24,62 per dag (€ 77,24 min € 52,62). Het voorschot dat eiser in die periode heeft ontvangen, was in totaal € 2.384,46 (juli: € 672,95, plus augustus: € 1.176,02, plus september: € 535,49). De Wajong-uitkering waarop eiser recht had in die periode, was in totaal € 1.606,47 (juli: € 535,49, plus augustus: € 535,49, plus september: € 535,49).
€ 2.384,46 min € 1.606,47 is € 777,99.
12.3.
De rechtbank begrijpt dat deze berekening niet eenvoudig is en kan zich goed voorstellen dat niet iedereen die kan begrijpen. Toch volgt de rechtbank de stelling van eiser dat het Uwv (de hoogte van) de terugvordering ondeugdelijk heeft gemotiveerd niet; dit gelet op de gespecificeerde terugvordering in de bijlage bij besluit I én in het bestreden besluit.
13. De rechtbank overweegt dat het Uwv een Wajong-uitkering die (gedeeltelijk) onverschuldigd is betaald, moet terugvorderen. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die als gevolg van de terugvordering optreden voor eiser. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [1] De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen, waarbij zij in aanmerking neemt dat het bedrag van de terugvordering is toegevoegd aan de al bestaande betalingsregeling van € 141,00 per maand.
13.1.
Ten overvloede. Advocaat-Generaal (A-G) De Bock pleit er in haar conclusie [2] voor om de strenge lijn in de rechtspraak over de dringende reden te verlaten en een ruimere toepassing te geven aan de dringende reden. De lat zou minder hoog moeten worden gelegd. Er zou moeten worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. In het geval dat iemand door een terugvordering onder het bestaansminimum zakt en niet kan voorzien in zijn basisbehoeften, zou moeten worden aangenomen dat er sprake is van dringende redenen, aldus A-G De Bock. De rechtbank is van oordeel dat, ook in het geval van de ruimere interpretatie van de dringende reden, er geen sprake is van een dringende reden om af te zien van de terugvordering. Er is namelijk niet gebleken dat eiser onder het bestaansminimum zakt en niet meer in zijn basisbehoeften kan voorzien. Ook is niet gebleken dat de terugvordering anderszins zeer ingrijpende gevolgen heeft voor eiser. De enkele stelling van eiser dat hij nu moet rondkomen van een netto maandinkomen van
€ 1.200,00 en dat hij in zoverre bij onverkorte handhaving onevenredig zwaar wordt getroffen, is daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit standhoudt. Eiser krijgt geen vergoeding van het betaalde griffierecht en/of de gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M.J. Caris, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 februari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 11 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2818) en 26 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2187).
2.Van 10 november 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2086).