ECLI:NL:RBLIM:2024:473
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering en invordering van Wajong-uitkering met betrekking tot Ziektewet-uitkering en dringende redenen voor terugvordering
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een te veel uitgekeerde Wajong-uitkering. De eiser ontving over de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 een Wajong-uitkering en een Ziektewet-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat de eiser een bedrag van € 777,99 (bruto) te veel heeft ontvangen en heeft dit bedrag teruggevorderd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, waarin hij betoogde dat de terugvordering ondeugdelijk was gemotiveerd en dat deze disproportioneel was, gezien zijn netto maandinkomen van € 1.200,00.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de eiser te veel Wajong-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft de berekeningen van het Uwv gevolgd en geconcludeerd dat de terugvordering correct was. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen aanwezig waren om van de terugvordering af te zien, aangezien de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder het bestaansminimum zou zakken of dat er andere onaanvaardbare gevolgen zouden zijn door de terugvordering. De rechtbank heeft de strenge lijn in de rechtspraak over dringende redenen bevestigd, ondanks de pleitnota van Advocaat-Generaal De Bock voor een ruimere interpretatie.
De uitspraak is gedaan door rechter M.M.L. Goofers, in aanwezigheid van griffier S.M.J. Caris, en is openbaar uitgesproken op 2 februari 2024. Eiser krijgt geen vergoeding van het betaalde griffierecht of de gemaakte proceskosten.