ECLI:NL:RBLIM:2024:4746

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 24/3399
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op basis van de Opiumwet

Op 23 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 24/3399, waarin een verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Het verzoeker, een ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van zijn bedrijfspand voor de duur van zes maanden op basis van de Opiumwet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Roermond, zich in redelijkheid bevoegd had kunnen stellen tot sluiting van het pand en dat deze maatregel noodzakelijk en evenredig was. De voorzieningenrechter erkende de zorgen van de verzoeker over de nadelige gevolgen voor de aanwezige vissen in het pand, maar gaf aan dat er voldoende tijd was om deze op een diervriendelijke manier te verplaatsen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de financiële situatie van de verzoeker niet voldoende spoedeisend was om de sluiting te voorkomen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3399

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, het college
(gemachtigde: N. Wanten en J. Cuijpers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verlaging van verzoekers uitkering met 100% gedurende de maand mei 2024.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang.
4. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
Bij de beoordeling van het besluit van 6 mei 2024 gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5. Verzoeker ontvangt sinds 27 februari 2023 een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) naar de alleenstaandennorm. Bij besluit van 26 februari 2024 zijn de met verzoeker gemaakte afspraken over zijn (arbeids)verplichtingen vastgelegd en is hij aangemeld voor een traject bij het werkgeversservicepunt (WSP) om hem naar arbeid te bemiddelen. Op 7 maart 2024 is verzoeker uitgenodigd voor een intake bij [naam] om hem te helpen zelfstandig een nieuwe baan te vinden. Bij besluit van 14 maart 2024 is verzoeker aangemeld bij [naam] . Verzoeker heeft op 18 april 2024 een afspraak voor een sollicitatiegesprek op 19 april 2024 waar het werkgeversservicepunt (WSP) verzoeker heeft voorgesteld, afgezegd. Hij gaf als reden dat het niet ging om een functie als verkoopmedewerker, maar om een “Sales Associate”, aangeduid als “Sales Stylist”, een beginnersbaan voor studenten zonder ervaring. Bij email van dezelfde dag heeft het college verzoeker erop gewezen dat alles werk passend is in de bijstand en hij verplicht is de baan te accepteren. Op 23 april 2024 is verzoeker uitgenodigd voor een maatregelgesprek op 7 mei 2024 over het niet nakomen van zijn verplichtingen en de gevolgen hiervan voor zijn uitkering. Op 3 mei 2024 heeft hij zich voor dit gesprek afgemeld vanwege een sollicitatiegesprek. In zijn email van 6 mei 2024 heeft het college daarop gereageerd en verzoeker gevraagd of hij zeker wist dat hij geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid van een gesprek. Verzoeker heeft daarop geantwoord dat hij geen duidelijkheid had gekregen over de vacature, het niet de eerste keer was dat de communicatie bij het voorstellen aan werkgevers onduidelijk was en herhaald dat hij niet naar het gesprek op 7 mei 2024 kwam vanwege het sollicitatiegesprek.
6. Vervolgens heeft het college het besluit van 6 mei 2024 genomen. Verzoeker heeft onvoldoende inspanningen verricht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen door niet naar een sollicitatiegesprek te gaan. Zijn uitkering wordt gedurende één maand verlaagd met 100%.
7. De voorzieningenrechter verwijst voor het wettelijk kader naar een bijlage bij deze uitspraak.
8. Verzoeker voert aan dat hij zijn best doet door actief te solliciteren. Verzoeker heeft het gevoel dat de reden voor het afzeggen van de afspraak niet van belang is. Er is sprake van onduidelijkheid, hij ontvangt de post te laat en hij moest zich melden bij twee instanties zonder inhoudelijke structuur en informatie over de trajecten. Dit leidt tot stress. Verzoeker heeft ten gevolge van het genomen besluit zijn slaapkamer verkocht om zich financieel te kunnen redden. Zijn vakantie wordt door stress ontregeld. Hij vraagt de voorlopige voorziening, omdat een beslissing op bezwaar twaalf weken duurt en hij hoopt via een voorlopige voorziening zijn vaste lasten (huur, zorgverzekering, eigen risico, energie en eten) te kunnen betalen.
8.1.
In geding is het besluit van 6 mei 2024 waarbij verzoekers uitkering gedurende de maand mei 2024 met 100% is gekort. Het college legt aan de afstemming van de uitkering ten grondslag dat verzoeker door het afzeggen van een sollicitatiegesprek op 18 april 2024 een goede kans heeft verspeeld om een betaalde werkplek te verkrijgen.
8.2.
Een besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit. Dit betekent dat het op de weg van het college ligt om aannemelijk te maken dat verzoeker door zijn gedragingen niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW op hem rustende verplichtingen. In het eerste lid van artikel 9, onderdeel a, van de PW is bepaald dat de belanghebbende die voor bijstand in aanmerking wil komen verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld: werkzaamheden die algemeen maatschappelijk zijn aanvaard. In de wet is volstaan met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. Belanghebbenden kunnen geen nadere eisen aan regulier werk stellen ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning. Ieder werkaanbod moet aanvaard worden.
8.3.
Gebleken is dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, onder a, van de PW. Verzoeker heeft op 18 april 2024 het sollicitatiegesprek van 19 april 2024 afgezegd. Het college heeft verzoeker bovendien nog op 18 april 2024 erop gewezen dat alle arbeid passende arbeid is voor verzoeker en dat hij verplicht was de baan te accepteren. Desondanks is verzoeker niet naar het sollicitatiegesprek gegaan. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat er beletselen waren voor verzoeker om naar dat gesprek te gaan. Zo er onduidelijkheden waren over de inhoud van de functie had verzoeker die tijdens het sollicitatiegesprek met de werkgever kunnen bespreken.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de maatregel terecht opgelegd. Het besluit zal in bezwaar naar verwachting in stand blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage wettelijk kader
Participatiewet
Artikel 9 van de PW luidt, voor zover van belang:
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
2Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
Beleid
Artikel 3 de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente Roermond 2022 (Verordening) luidt:
Voordat een maatregel wordt opgelegd krijgt de belanghebbende de mogelijkheid om hierop te reageren en zijn mening te geven.
Artikel 4 van de Verordening bepaalt:
1. Het college ziet af van een verlaging als:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b. het college vaststelt dat de gedraging meer dan 1 jaar geleden is gebeurd.
2. Het college ziet af van een verlaging bij dringende redenen of individuele
bijzondere omstandigheden.
3. Als het college af ziet van een verlaging, krijgt de belanghebbende hiervan een besluit.
4. Het afzien van een verlaging volgens lid 2 telt mee voor het vaststellen van recidive.
Artikel 7 van de Verordening bepaalt:
Gedragingen waardoor een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid niet krijgt, behoudt, of accepteert of een verplichting volgens de artikelen 9, 9a en 55 niet of onvoldoende nakomt, zijn verdeeld in de volgende categorieën:
a. eerste categorie: het zich niet op tijd inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
b. tweede categorie:
1. het niet of onvoldoende meewerken aan het maken, uitvoeren en bespreken van
een plan van aanpak volgens artikel 44a;
2.Wanneer het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, tijdens de vier
weken na een melding zoals staat in artikel 43 lid 4 en 5: het niet of onvoldoende
nakomen van verplichtingen volgens de artikelen 9, lid 1, of 55, wanneer deze
verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18 lid 4;
3. het niet of onvoldoende naar zijn mogelijkheden zijn best doen om een door het
college opgedragen tegenprestatie zoals staat in artikel 9, eerste lid, onderdeel c,
uit te voeren.
c. derde categorie: het niet of onvoldoende naar de persoonlijke mogelijkheden
inspanningen doen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, wanneer deze
verplichting niet staat genoemd in artikel 18 lid 4.
Artikel 9 van de Verordening bepaalt:
De verlaging, bij gedragingen volgens de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:
a.10% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand bij gedragingen van de eerste
categorie;
b. 50% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand bij gedragingen van de tweede
categorie;
c. 100% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand bij gedragingen van de derde
categorie.