ECLI:NL:RBLIM:2024:4763

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 3498
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens gebrek aan materiële connexiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 juli 2024 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, dat op 15 mei 2024 spoedeisende bestuursdwang had toegepast vanwege illegaal achtergelaten afval op haar perceel. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij kosten moest betalen, terwijl het bestreden besluit geen betalingsverplichting voor haar inhield. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen materiële connexiteit was tussen het verzoek om voorlopige voorziening en het bestreden besluit, omdat het verzoek niet betrekking had op de inhoud van het besluit maar op een voornemen tot kostenverhaal dat nog niet was genomen. Hierdoor verklaarde de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt het belang van de materiële connexiteit in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24 / 3498
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De feiten
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast ten aanzien van verzoekster vanwege illegaal aangetroffen achtergelaten afval op het perceel aan de [adres] ongenummerd te [plaats] . Volgens verweerder is op de aangetroffen dozen een etiket aangetroffen met de naam en de adresgegevens van verzoekster. Verweerder heeft verwezen naar het controle-rapport dat is opgesteld naar aanleiding van de controle gehouden op 15 mei 2024.
3. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Met een voorlopige voorziening wil verzoekster voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat. Zij wil namelijk voorkomen dat zij al kosten moet betalen voordat op haar bezwaar is beslist.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
5.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in deze zaak van deze bevoegdheid gebruik te maken.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster op 25 juni 2024 een bezwaarschrift tegen het bestreden besluit heeft ingediend. Tijdens dit bezwaar heeft verzoekster tevens op 25 juni 2024 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter dient bij elk verzoek om een voorlopige voorziening eerst, ambtshalve, vast te stellen of een verzoek ontvankelijk is. Pas als dat het geval is kan een inhoudelijke beoordeling volgen. Een vereiste voor de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening is dat het verzoek betrekking heeft op de inhoud van het bestreden besluit waarvoor een voorziening wordt gevraagd. Dat wordt ook wel het materiële connexiteitsvereiste genoemd. Dit vereiste ligt besloten in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in deze zaak tussen het bestreden besluit en het verzoek om voorlopige voorziening geen sprake is van materiële connexiteit. De voorzieningenrechter licht zijn oordeel als volgt toe.
6.1.
Het bestreden besluit omvat, zoals eerder overwogen, het toepassen van spoedeisende bestuursdwang. Dit besluit bevat dus geen betalingsverplichting voor verzoekster. Verzoekster wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat zij geen kosten hoeft te betalen voor de reeds door verweerder uitgevoerde bestuursdwang. Wat verzoekster met het verzoek om voorlopige voorziening wil bereiken, namelijk het voorkomen van het betalen van kosten, kan niet met de schorsing van het bestreden besluit worden bereikt nu dit besluit niet ziet op het betalen c.q. het verhalen van kosten.
6.2.
Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat er door verweerder geen kostenverhaalsbeschikking is genomen. Er is enkel op 11 juni 2024 een voornemen hiertoe uitgebracht aan verzoekster. Een voornemen is echter geen besluit, zodat het verzoek om voorlopige voorziening aan dat voornemen niet connex kan zijn.
6.3.
Omdat het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk betrekking heeft op het hiervoor liggende bestreden besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vereiste materiële connexiteit ontbreekt. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 23 juli 2024. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.