ECLI:NL:RBLIM:2024:5309

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10676213 CV23-3739
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte na huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V. 1] en gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [B.V. 1] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van een berging, omdat gedaagden in verzuim waren met de huurbetalingen. De huurovereenkomst voor de kantoorruimte was per 28 februari 2021 beëindigd, maar de huurovereenkomst voor de berging en het postadres was nog steeds van kracht. Gedaagden hadden een huurachterstand van € 1.222,- en hadden niet tijdig gereageerd op de dagvaarding. De kantonrechter oordeelde dat gedaagden niet hadden voldaan aan hun verplichtingen en dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op drie dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werden gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, een maandelijkse gebruikersvergoeding, rente en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10676213 \ CV EXPL 23-3739
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[B.V. 1]als rechtsopvolgster onder algemene titel van de besloten vennootschap [B.V. 2] ,
te [vestigingsplaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [B.V. 1] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
samen te noemen: gedaagden,
[gedaagde 2] procedeert in persoon en vertegenwoordigt [gedaagde 1]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating van [B.V. 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B.V. 1] en gedaagden hebben een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot kantoorruimte [adres 1] te [plaats 1] . Daarnaast hebben partijen een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de berging [berging] , [adres 2] te [plaats 2] en een postadres. Gezamenlijk bedroeg de huurprijs voor de berging en het postadres € 171,80 incl. btw per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
De huurovereenkomst met betrekking tot de kantoorruimte is per 28 februari 2021 beëindigd.
2.3.
In een e-mail van 2 december 2022 hebben gedaagden het volgende aan [B.V. 1] meegedeeld:
Geachte heer of mevrouw,
Ik wil mijn Deutsche Post-adres zoals destijds overeengekomen (c23) per 1 januari 2023 opzeggen. (…)
2.4.
[B.V. 1] heeft in reactie daarop laten weten dat het niet mogelijk is om een opslagruimte te huren zonder een postadres.
2.5.
Bij brief van 11 juli 2023 heeft [B.V. 1] gedaagden gesommeerd om vóór 17 juli 2023 het volgende bedrag te betalen:
Huurachterstand t/m 31/05/2023 € 687,20
Incassokosten € 124,73
Rente
€ 5,72
Saldo € 817,65
2.6.
In reactie daarop hebben gedaagden in een e-mail van 11 juli 2023 medegedeeld dat de incassokosten onjuist zijn berekend, verzocht om uitstel van betaling en/of om het bedrag in termijnen te mogen betalen.

3.Het geschil

3.1.
[B.V. 1] vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de huurovereenkomst te ontbinden;
- binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de berging met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 2] , [adres 2] berging [berging] , te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden onder afgifte van de sleutels en de berging ter vrije en algehele beschikking van [B.V. 1] te stellen;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.360,70 aan [B.V. 1] , te vermeerderen met de handelsrente met ingang van de dag van dagvaarden tot de dag van betaling;
- tot betaling van een gebruikersvergoeding van € 171,80 per maand voor iedere maand die vanaf 1 december 2023 tot het tijdstip van ontruiming inzake de berging mocht verstrijken of zijn ingegaan, een ingegane maand daarbij gerekend voor een hele maand;
- gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[B.V. 1] stelt dat gedaagden in verzuim zijn omdat zij de huur niet hebben betaald voor de 1ste van de maand en omdat zij zijn overeengekomen dat zij bij niet-betaling van de huur van rechtswege in verzuim zijn. Er is volgens [B.V. 1] sprake van een toerekenbare tekortkoming die de ontbinding en ontruiming van de gehuurde berging rechtvaardigt. De overeenkomsten voor de huur van de berging en het postadres zijn niet beëindigd. Ten tijde van de conclusie van repliek bedroeg de huurachterstand € 1.222,-. Dit bedrag zal dan ook moeten worden toegewezen. Overeenkomstig het bepaalde in de huurovereenkomst zijn gedaagden hoofdelijk verbonden deze na te komen.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagden zijn gedagvaard om op 30 augustus 2023 te verschijnen of om schriftelijk hun antwoord kenbaar te maken op de vordering. Gedaagden hebben op
29 augustus 2023 uitstel gevraagd. Zij dienden te antwoorden op 27 september 2023. Op
11 september 2023 is ter griffie van de rechtbank een e-mail ontvangen van gedaagden met een inhoudelijke reactie op de vordering. In reactie daarop zijn gedaagden bij brief van de rechtbank van 28 september 2023 voor de rolzitting van 11 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om het originele exemplaar (waarmee wordt bedoeld een ondertekend exemplaar) in te dienen en een procesvolmacht waaruit blijkt dat [gedaagde 2] gerechtigd is de belangen van [gedaagde 1] te behartigen. In reactie daarop heeft [gedaagde 2] een ondertekende brief gezonden gedateerd op 1 oktober 2023 waarin hij stelt de belangen te behartigen van [gedaagde 1] [gedaagde 2] heeft daarbij het eerder toegezonden uittreksel van het handelsregister bijgevoegd waaruit niet kan worden afgeleid dat [gedaagde 2] gerechtigd is namens [gedaagde 1] op te treden. In dit uittreksel staat immers enkel dat [B.V. 3] de bestuurder is van [B.V. 3] is weliswaar de bestuurder van [gedaagde 1] – dit blijkt uit productie 1 bij de dagvaarding – maar [gedaagde 2] heeft geen uittreksel overgelegd waaruit blijkt dat hij gerechtigd is op te treden namens [B.V. 3] Hoewel de kantonrechter dus niet kan vaststellen of [gedaagde 2] gerechtigd is om [gedaagde 1] te vertegenwoordigen, gaat hij er omwille van proceseconomische redenen vanuit dat [gedaagde 2] daartoe gerechtigd is. [gedaagde 2] reageert immers in deze procedure namens [gedaagde 1] en heeft ook buiten rechte namens deze vennootschap gecorrespondeerd met [B.V. 1] .
4.2.
[gedaagde 2] heeft de brief van 1 oktober 2023 ondertekend. Deze brief bevat echter geen inhoudelijke reactie op de vordering. Met andere woorden, heeft [gedaagde 2] met deze brief de vordering niet inhoudelijk weersproken. De eerder ontvangen brief van 11 september 2023 bevat wel een inhoudelijke reactie, maar gedaagden hebben, nadat daarom was verzocht, geen ondertekend exemplaar van deze inhoudelijke reactie in het geding gebracht. Omdat deze reactie dus ook niet is doorgezonden heeft [B.V. 1] daarop niet kunnen reageren. Daarom kan de kantonrechter geen acht slaan op de op 11 september 2023 ontvangen reactie van gedaagden.
4.3.
In artikel 128 lid 1 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de gedaagde zijn antwoord – d.w.z. zijn inhoudelijk verweer tegen de vordering – naar voren brengt op de eerste of een door de rechter nader bepaalde roldatum, op straffe van verval van het recht te antwoorden. Dit betekent dus dat gedaagden niet hebben geantwoord (omdat dit recht is vervallen).
4.4.
Omdat een dergelijk oordeel, hoewel juridisch correct, onbevredigend is voor gedaagden, zal de kantonrechter hetgeen gedaagden bij gelegenheid van dupliek hebben gesteld beschouwen als antwoord op de vordering, temeer daar de kantonrechter [B.V. 1] in de gelegenheid heeft gesteld om een akte na dupliek te nemen.
4.5.
Gedaagden stellen dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is. Volgens gedaagden zijn er andere wettelijke voorschriften van toepassing op het huren van een berging. Gedaagden hebben gevraagd om wijziging van de huurovereenkomst. Dit is niet gebeurd. Volgens gedaagden zijn alle betalingen onder voorbehoud gedaan omdat er geen huurovereenkomst is. [B.V. 1] heeft daarom geen recht op huur. Indien gedaagden zouden moeten betalen eisen zij een volledige terugbetaling van de onder voorbehoud betaalde bedragen.
4.6.
[B.V. 1] heeft bij gelegenheid van repliek gesteld dat de huurovereenkomst voor de kantoorruimte [adres 1] te [plaats 1] per 28 februari 2021 is beëindigd, maar dat gedaagden nog steeds huurder zijn van de berging, [adres 2] [berging] en een postadres.
Gedaagden hebben bij de brief van 1 oktober 2023 een aantal producties in het geding gebracht, waaronder een e-mail waarin gedaagden het Duitse postadres (c23) per 1 januari 2023 willen opzeggen. Gedaagden hebben geen toelichting gegeven bij deze en de andere producties. De kantonrechter kan dus niet vaststellen of deze opzegging ziet op het postadres ten aanzien waarvan [B.V. 1] huur vordert. Gedaagden hebben nog gesteld dat het aanhangsel op de huurovereenkomst van de kantoorruimte (dat ziet op de huur van de berging en postadres) niet rechtsgeldig is omdat er nooit een nieuwe huurovereenkomst is opgesteld en er andere wettelijke regels van toepassing zijn. Dit betekent, anders dan gedaagden menen, niet dat geen sprake is van een huurovereenkomst met betrekking tot de berging en het postadres. Aangezien gedaagden niet hebben betwist dat de lopende huurovereenkomst voor de berging en het postadres is beëindigd, zij buiten rechte blijkens de e-mail van 11 juli 2023 de vordering inhoudelijk ook niet hebben weersproken, komt de hoofdsom voor toewijzing in aanmerking. Gedaagden betwisten niet dat de huurachterstand ten tijde van betekening van de dagvaarding € 706,60 bedroeg en dat inmiddels sprake is van een huurachterstand van € 1.222,- voor de huur van de berging en het postadres.
4.7.
Het bedrag van € 1.222,- zal daarom (hoofdelijk) worden toegewezen, alsmede zullen gedaagden (hoofdelijk) worden veroordeeld tot betaling van de som van € 171,80 per maand voor iedere maand die vanaf 1 december 2023 die tot het tijdstip van de ontruiming inzake de berging mocht verstrijken of die is ingegaan, een ingegane maand daarbij gerekend voor een hele maand. De vermeerdering van eis, die bij akte uitlating is geformuleerd en betrekking heeft op de huurtermijnen over de maanden december 2023 en januari 2024, is geen reactie op het bij conclusie van dupliek overgelegd stuk en zal dus buiten beschouwing worden gelaten. De veroordeling als hiervoor verwoord omvat echter ook de lopende, niet betaalde huurtermijn tot het moment van ontruiming.
4.8.
Gedaagden zijn verplicht om de huur volledig en op tijd te betalen, maar dat hebben zij - gelet op het voorgaande - stelselmatig niet gedaan, ook niet na ontvangst van de sommatie van [B.V. 1] van 11 juli 2023. Het (wan)betalingsgedrag van gedaagden is naar het oordeel van de kantonrechter dusdanig ernstig dat de huurovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden (artikel 6:265 BW). Een belangenafweging valt verder ook niet in het voordeel van gedaagden uit, omdat het belang van gedaagden bij behoud van deze berging en het postadres niet opweegt tegen het belang van [B.V. 1] om deze ter vrije beschikking te hebben nu de huur niet tijdig en volledig is betaald door gedaagden.
4.9.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op drie dagen na betekening van het vonnis. Gedaagden hebben immers niet gesteld dat deze termijn te kort is.
4.10.
De door [B.V. 1] gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten incl. btw zullen tot een bedrag van € 124,73 worden toegewezen, omdat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
4.11.
De verschuldigde rente ex artikel 6:119a BW van € 10,45 komt voor toewijzing in aanmerking. De over de hoofdsom van € 1.222,- vanaf de dagvaarding verschuldigde rente zal eveneens worden toegewezen tot de dag van betaling. De verschuldigde rente over
€ 10,45 zal, gelet op het bepaalde in artikel 6:119a lid 3 BW worden toegewezen vanaf
1 januari 2024.
4.12.
Nu de wettelijke handelsrente-regeling ex artikel 6:119a BW niet van toepassing is op de buitengerechtelijke incassokosten, zal de kantonrechter de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de dag van dagvaarding toewijzen.
4.13.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partijen de proceskosten moeten betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
Kosten exploot € 266,26
Griffierecht € 322,-
Salaris gemachtigde
€ 408,-
Totaal € 996,26
4.14.
Gedaagden zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde bedragen en dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen;
5.2.
veroordeelt gedaagden om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis het gehuurde, de berging met aanhorigheden, staande en gelegen te [plaats 2] , [adres 2] berging [berging] , te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en met al het hunne en de hunnen onder afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van [B.V. 1] te stellen;
5.3.
veroordeeld gedaagden hoofdelijk aan [B.V. 1] te betalen € 1.357,18, te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119a BW over € 1.222,- vanaf de dagvaarding tot de dag van betaling en de rente ex artikel 6:119 BW over € 124,73 van de dagvaarding tot de dag van betaling;
5.4.
veroordeeld gedaagden hoofdelijk aan [B.V. 1] te betalen € 171,80 per maand zijnde de huur / gebruikersvergoeding voor iedere maand die vanaf 1 december 2023 inzake de berging verstrijkt of is ingegaan, een ingegane maand daarbij gerekend voor een hele maand;
5.5.
veroordeeld gedaagden hoofdelijk tot betaling van de verschuldigde rente over
€ 10,45 vanaf 1 januari 2024;
5.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 996,26;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
7 augustus 2024.
BM