ECLI:NL:RBLIM:2024:5313

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
10760372 CV 23-4520
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van legaten na buitengerechtelijke vernietiging van schenking

In deze zaak vorderen de eisers, [eiser 1] en [eiser 2], betaling van legaten die zij uit de nalatenschap van erflater wensen te ontvangen. Erflater heeft bij leven zijn bedrijf en gebouwen overgedragen aan gedaagde, waarbij een deel van de overnamesom is kwijtgescholden. Bij testament heeft erflater gedaagde benoemd tot enig erfgenaam, maar de legaten konden niet volledig worden voldaan. De legatarissen hebben de schenking buitengerechtelijk vernietigd en eisen nu betaling van het restant door gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel er sprake is van paulianeus handelen, de buitengerechtelijke vernietiging van de schenking niet leidt tot toewijzing van de vorderingen van de legatarissen. De relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing, omdat het gaat om een legaat van een geldbedrag. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10760372 \ CV EXPL 23-4520
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.L.J. van Winden,

2.2. [eiser 2] ,

te [woonplaats 2] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. V. Drijfhout,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C. Verfuurden.
Eisende partijen worden hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd dan wel gezamenlijk [eisers]
Gedaagde partij wordt hierna [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 5 oktober 2023 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij zowel mr. Van Winden als mr. De Vries spreekaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd en [eiser 1] het stuk “Samenvatting, belangrijkste feiten en tijdspad afhandeling erfenis” heeft voorgedragen en overgelegd;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 maart 2024;
- de akte uitlaten van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 februari 2021 is [erflater] (hierna: erflater) overleden.
2.2.
Bij testament heeft erflater [gedaagde] benoemd tot enig erfgenaam, onder last van een aantal legaten, waaronder een legaat voor de vader van [eiser 1] en de moeder van [eiser 2] . Op grond van de regels van plaatsvervulling heeft zowel [eiser 1] als [eiser 2] recht op € 10.000,00.
2.3.
[gedaagde] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.4.
Bij testament heeft erflater [eiser 2] benoemd als executeur. [eiser 2] heeft die benoeming aanvaard en [eiser 1] aangewezen als mede-executeur. [eisers] hebben de nalatenschap zoveel mogelijk afgewikkeld en hun taak volbracht. Over het door hen gevoerde beheer is aan hen kwijting en décharge verleend.
2.5.
De legaten konden niet geheel uit de nalatenschap worden voldaan.
2.6.
Erflater heeft in 2017 zijn bedrijf en (bedrijfs)gebouwen in eigendom overgedragen aan [gedaagde] . Aan overnamesom zijn erflater en [gedaagde] € 499.562,00 overeengekomen waarvan [gedaagde] € 50.000,00 zou betalen en het restant door erflater is kwijtgescholden of geschonken. Van het bedrag van € 50.000,00 heeft [gedaagde] € 25.000,00 betaald en € 25.000,00 is door erflater omgezet in een lening. De lening heeft [gedaagde] terugbetaald aan de nalatenschap.
2.7.
Bij berichten van respectievelijk 10 maart 2022 en 12 april 2022 hebben [eisers] de schenking buitengerechtelijk vernietigd voor dat gedeelte waarmee de nalatenschap te kort kwam om alle legaten te kunnen betalen en [gedaagde] verzocht om het restant van de legaten te betalen. [gedaagde] heeft daaraan geen gevolg gegeven.
2.8.
Partijen hebben vervolgens met elkaar gecorrespondeerd. Dit heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hogere voorziening, [gedaagde] zal veroordelen:
I. tot betaling aan [eiser 1] van € 4.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de voldoening;
II. tot betaling aan [eiser 2] van € 4.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de voldoening;
III. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de tijdens de mondelinge behandeling door [eiser 1] gedane oproep om voor elke legataris te laten gelden dat zijn legaat met € 4.380,00 wordt aangevuld, overweegt de kantonrechter dat hij hierover niet kan oordelen nu de andere legatarissen geen partij zijn in deze procedure.
4.2.
Met betrekking tot de vorderingen van [eisers] is de kantonrechter van oordeel dat deze moeten worden afgewezen, waarna [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Hoewel sprake is van paulianeus handelen – de kantonrechter verwijst naar wat hierna in rov. 4.6. tot en met 4.10. wordt overwogen – kan de buitengerechtelijke vernietiging van alleen de schenking niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van [eisers] Uit productie 4 bij dagvaarding blijkt weliswaar dat in de berekening van de overnamesom een schenking op de overnamesom van € 449.562,00 is opgenomen, maar dit bedrag is feitelijk kwijtgescholden door erflater. Vernietiging van een dergelijke materiële schenking kan niet leiden tot het door [eisers] beoogde resultaat van uitbetaling van het restant van de aan hen toekomende legaten aangezien die actie goederenrechtelijk geen enkel effect sorteert. Gelet op het samenstel van rechtshandelingen die zijn verricht in het kader van de overname van het bedrijf en de (bedrijfs)gebouwen van erflater door [gedaagde] , waarvan de schenking een onderdeel is, hadden [eisers] de koopovereenkomst buitengerechtelijk moeten vernietigen of de vernietiging daarvan dienen te vorderen en dat hebben zij niet gedaan, ook niet nadat de kantonrechter dit probleem op de mondelinge behandeling met (de gemachtigden van) [eisers] had besproken.
4.4.
Het verweer van [gedaagde] dat hij niet met zijn privévermogen aansprakelijk is omdat hij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, behoeft geen bespreking en beoordeling meer nu de vorderingen van [eisers] reeds op een andere grond worden afgewezen. De kantonrechter verwijst naar hetgeen dat is overwogen in rov. 4.3.
4.5.
Hetgeen partijen hebben aangevoerd over de wilsbekwaamheid van erflater behoeft geen bespreking en beoordeling nu [eisers] deze stelling niet aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd.
Pauliana
4.6.
[eisers] hebben aan hun vorderingen de stelling ten grondslag gelegd dat de schenking in 2017 paulianeus is geweest en dat zij die buitengerechtelijk hebben vernietigd voor het gedeelte dat nodig is om hun restant legaat te kunnen voldoen. Uit artikel 3:45 BW volgt dat indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, de rechtshandeling vernietigbaar is en de vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan. Onverplichte rechtshandelingen die erflater tijdens zijn leven heeft verricht en legaten zijn hiervan niet uitgesloten.
4.7.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de schenking van € 449.562,00 door erflater aan [gedaagde] een rechtshandeling is die onverplicht is verricht. Dat is daarmee komen vast te staan.
4.8.
Partijen verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag of de schuldeisers door de schenking in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld. Voor de vaststelling of een schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden benadeeld wordt, is het ogenblik waarop de schuldeiser zijn rechten uit artikel 3:45 BW doet gelden, beslissend. In geval van een procedure is nodig en voldoende dat de benadeling aanwezig is op het moment dat over het beroep op artikel 3:45 BW wordt beslist (Hoge Raad 22 september 1995, NJ 1996/706). Dat sprake is van benadeling staat naar het oordeel van de kantonrechter vast. Erflater heeft bij testament voor minimaal € 102.000,00 aan legaten toegekend aan meerdere personen (productie 1 bij dagvaarding). Uit de door [eisers] opgestelde rekening en verantwoording blijkt dat het saldo op de betaalrekening van erflater op datum overlijden € 42.338,00 bedraagt, op het moment van aangifte erfbelasting € 57.335,00 en dat er een verdeelsleutel is gehanteerd waarmee het bedrag is bepaald dat aan elke legataris is uitbetaald (productie 7 bij conclusie van antwoord). De legaten zijn dan ook niet in hun geheel uitbetaald. De benadeling van schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden als bedoeld in artikel 3:45 BW is hiermee gegeven. Dat er volgens [gedaagde] tijdens het leven geen rechtsbanden worden geschapen tussen de erflater en de legatarissen kan hieraan niet afdoen. Legatarissen zijn namelijk schuldeisers van de nalatenschap (artikel 4:7 lid 1 onderdeel h BW).
4.9.
Ook verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of erflater bij het verrichten van de schenking wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn. Of er sprake was van wetenschap van benadeling, is een feitelijke vraag, die aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld moet worden. [eisers] hebben in dit kader onweersproken gesteld dat het overgrote deel van het vermogen van erflater bestond uit zijn bedrijf en bedrijfsgebouwen, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Daarnaast is de kantonrechter gebleken dat erflater enkel beschikte over een betaalrekening bij de Rabobank waarvan het saldo op 1 januari 2015 € 11.684,22 bedroeg (productie 7 bij conclusie van antwoord). Ook staat vast dat erflater bij testament van 21 augustus 2006 heeft beschikt over zijn nalatenschap (productie 1 bij dagvaarding) en daarin aan meerdere personen legaten heeft toegekend voor minimaal € 102.000,00. Door het bedrijf en de bedrijfsgebouwen in 2017 – erflater was toen 89 jaar oud – voor € 50.000,00 in plaats van € 449.562,00 te verkopen aan [gedaagde] was het tekort in de nalatenschap met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te voorzien en is de kantonrechter van oordeel dat wetenschap van benadeling aan de zijde van erflater kan worden aangenomen (vergelijk Hoge Raad 16 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3094).
4.10.
Aan het oordeel dat sprake is van paulianeus handelen, kunnen de verweren van [gedaagde] dat – naar de kantonrechter begrijpt – zowel het testament als de legaten zijn vervallen op grond van respectievelijk artikel 4:47 BW en artikel 4:49 BW niet afdoen. Dit omdat het een legaat betreft van een geldbedrag en geld een soortzaak ofwel genuszaak is waardoor geen sprake kan zijn van een situatie zoals bedoeld in artikel 4:47 BW waarin de uitvoering van het testament blijvend onmogelijk en ook geen sprake is van een bepaald goed zoals bedoeld in artikel 4:49 lid 1 BW.
Proceskosten
4.11.
[eisers] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
847,50
(2,50 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
982,50
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.13.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de een (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 982,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.
CL