In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Woningstichting Heemwonen. [eiser] vorderde voor recht te verklaren dat hij huurder is van de woning aan [adres 2] te [plaats 2] en dat hij de huurovereenkomst kan voortzetten. De achtergrond van de zaak is dat [eiser] sinds zijn elfde jaar in de woning woont, die door zijn ouders werd gehuurd van Heemwonen. Na het overlijden van zijn moeder in 1994 en zijn vader in januari 2023, heeft Heemwonen [eiser] in kort geding gedagvaard om ontruiming van de woning te vorderen. De kantonrechter heeft in een eerdere uitspraak van 31 oktober 2023 deze vordering toegewezen, en het hof heeft dit vonnis in stand gelaten, met uitzondering van de ontruimingstermijn.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] geen huurder is van de woning, omdat hij niet kan aantonen dat hij als huurder is geaccepteerd door Heemwonen. Hij heeft geen huurovereenkomst overgelegd en de kantonrechter concludeert dat het onwaarschijnlijk is dat hij op de huurovereenkomst vermeld staat, aangezien hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst slechts elf jaar oud was. Bovendien heeft [eiser] niet tijdig een vordering ingesteld op basis van artikel 7:268 lid 2 BW, dat hem het recht zou geven om de huur voort te zetten na het overlijden van zijn vader.
De kantonrechter heeft ook het beroep van [eiser] op verjaring en rechtsverwerking verworpen, omdat zijn recht om in de woning te verblijven afhankelijk was van de huurovereenkomst tussen zijn vader en Heemwonen. De periode na het overlijden van zijn vader was te kort om een zelfstandig gebruiksrecht te vestigen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van Heemwonen.