In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor onbetaalde zorgpremies en een niet-betaalde declaratie. De vordering betreft een bedrag van € 2.626,27, dat betrekking heeft op premies over de periode van juli 2007 tot en met november 2009 en een factuur voor niet-vergoede zorg. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de zorgverzekeringsovereenkomst niet meer zou bestaan. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat VGZ in het gelijk wordt gesteld. De vordering van VGZ wordt toegewezen, omdat er een zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten en [gedaagde] niet heeft aangetoond dat deze overeenkomst is beëindigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ eerder een procedure heeft gevoerd tegen [gedaagde] over dezelfde premies en declaratie, waarbij een deel van de vordering was toegewezen. VGZ heeft in die procedure gekozen om de vordering te beperken om de kosten voor beide partijen laag te houden, maar heeft haar rechten voor het restant van de vordering voorbehouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VGZ vrijstaat om opnieuw een procedure te beginnen voor het restant van de vordering, aangezien de schuld nog niet volledig is voldaan.
De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten, die zijn vastgesteld op € 465,57. De totale vordering die aan [gedaagde] wordt toegewezen bedraagt € 2.615,72, inclusief rente en kosten. [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.221,48. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] direct moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.