In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en Limburg Tegelwerken B.V., de gedaagde partij. De zaak betreft een geschil over de betaling van meerwerk dat door [eiseres] zou zijn verricht in opdracht van Limburg Tegelwerken. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat [eiseres] was geslaagd in het bewijs dat Limburg Tegelwerken meerwerkfacturen had betaald, maar in het eindvonnis is geconcludeerd dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij voor een bedrag van € 33.033,-- aan meerwerk heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stellingen van [eiseres] over de omvang van het meerwerk onvoldoende waren onderbouwd en dat er substantiële twijfels bestonden over de door [eiseres] gestelde bedragen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. In reconventie is Limburg Tegelwerken ook in de kosten veroordeeld, maar haar vorderingen zijn eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van Limburg Tegelwerken begroot op € 4.434,00 en die aan de zijde van [eiseres] op € 1.572,00.