ECLI:NL:RBLIM:2024:5399

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/03/322339 / HA ZA 23-425
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen omvang legitieme portie in nalatenschap met geschil over woningwaarde

In deze zaak vordert eiser, een van de erfgenamen, de vaststelling van de omvang van zijn legitieme portie uit de nalatenschap van zijn moeder, erflaatster, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met zijn vader, erflater. De zaak draait om de waarde van de woning die tot de nalatenschap behoort. Eiser stelt dat de woning op 7 oktober 2022 een waarde had van € 390.000, terwijl de andere erfgenamen, gedaagden, de waarde op € 300.000 stellen. De rechtbank heeft twee taxatierapporten in overweging genomen, waarbij het rapport van eiser een hogere waarde aangeeft dan dat van de gedaagden. De rechtbank concludeert dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat een van de rapporten gebrekkig is en besluit de waarde van de woning vast te stellen op het gemiddelde van beide taxaties, zijnde € 345.000. De legitieme portie van eiser wordt vastgesteld op € 46.535,71, met wettelijke rente vanaf 8 juli 2023. Daarnaast worden de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, omdat zij niet tijdig hebben voldaan aan de uitkering aan eiser, wat heeft geleid tot onnodige kosten voor eiser. De rechtbank wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/322339 / HA ZA 23-425
Vonnis van 10 juli 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.R. Peeters,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
niet verschenen,

2.[gedaagde 2] ,

te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. S.F. Coelingh Bennink,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
  • de akte overlegging producties, tevens vermindering van eis van [eiser] met producties 11 tot en met 13
  • het tegen [gedaagde 1] verleende verstek
  • de akte houdende tweede vermindering van eis van [eiser]
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] met producties 1 en 2
  • de akte overlegging productie ten behoeve van mondelinge behandeling van [eiser] met productie 14
  • de akte indienen productie van [gedaagde 2] met productie 3
  • het formulier B8 met de tweede akte overlegging producties van [eiser] met producties 15 en 16
  • de akte indienen productie van [gedaagde 2] met productie 4
  • de derde akte overlegging producties van [eiser] met producties 17
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers. Op 24 januari 2015 is hun vader (hierna: erflater), [erflater] , overleden. Op 8 oktober 2022 is hun moeder (hierna: erflaatster), [erflaatster] , overleden. Erflater en erflaatster waren in wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen (hierna ook: huwelijksgemeenschap) gehuwd. Van de huwelijksgemeenschap maakte deel uit de woning gelegen in de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
In het testament van erflater was voorzien in de zogenoemde ouderlijke boedelverdeling, uit hoofde waarvan de nalatenschap werd toegedeeld aan erflaatster en de kinderen van erflater een vordering op erflaatster kregen ter hoogte van hun aandeel in de nalatenschap.
2.3.
Bij testament van [datum 1] 2019 (productie 2 [eiser] ) heeft erflaatster beschikt over haar nalatenschap. Hierin staat - voor zover thans van belang - het volgende:
“(...)
B. ONTERVING
Ik sluit mijn zoon, [eiser] , (...) en diens afstammelingen uit van erfopvolging in mijn nalatenschap (...)
C.. ERFSTELLING
Ik benoem tot mijn enige erfgenamen, zulks gezamenlijk en voor gelijke delen:
a). mijn zoon, [gedaagde 1] (...)
b). mijn zoon, [gedaagde 2] (...)”
2.4.
Op 14 oktober 2022 heeft Taxatiebureau [taxatiebureau] (hierna: [taxatiebureau] ) de woning in opdracht van potentiële kopers (zijnde een zoon van [gedaagde 2] en zijn partner) getaxeerd. Hiertoe heeft [taxatiebureau] op 11 oktober 2022 de woning geïnspecteerd en de marktwaarde van de woning op die datum getaxeerd op € 300.000,00 (productie 1 [gedaagde 2] ).
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op [datum 2] 2022 een verkoopovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woning, die in de nalatenschap van erflaatster viel, waarbij de woning voor een bedrag van € 281.000,00 is verkocht (productie 4 [eiser] ). De kopers van de woning waren een zoon van [gedaagde 2] en diens partner.
2.6.
Bij brief van 22 november 2022 (productie 5 [eiser] ) heeft [eiser] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] laten weten aanspraak te maken op de legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster en daarnaast aanspraak te maken op de uitkering wegens overbedeling uit de nalatenschap van erflater. [eiser] heeft gevraagd of er ten aanzien van de woning een taxatierapport met peildatum 8 oktober 2022 is opgemaakt.
2.7.
Op 11 december 2022 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aan [eiser] bericht dat er geen taxatierapport is opgemaakt.
2.8.
Vervolgens hebben partijen over en weer gecorrespondeerd over de omvang van de uitkering wegens overbedeling uit de nalatenschap van erflater en de legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster (producties 6 en 7 [eiser] ). In het kader van de waardering van de woning heeft [eiser] op 8 februari 2023 voorgesteld deze te laten taxeren door [naam makelaar 2] van [B.V.] te [vestigingsplaats] . Op 7 mei 2023 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiser] laten weten dat [naam makelaar 2] hen heeft laten weten de taxatie niet te kunnen uitvoeren omdat (i) de woning volledig gestript is en hij zich geen eigen beeld meer kan vormen van (de staat van) de woning op 8 oktober 2022 en (ii) hij zich uitsluitend op basis van foto’s van de woning geen voldoende beeld kan vormen van de woning om die adequaat te kunnen waarderen.
2.9.
[eiser] heeft op 16 december 2022 en 15 mei 2023 [gedaagde 2] en [gedaagde 1] verzocht het taxatierapport van [taxatiebureau] ter inzage aan hem te geven. Hierop hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op 18 mei 2023 aan [eiser] laten weten dat het niet mogelijk is om inzage te krijgen in dit taxatierapport omdat dit een privégelegenheid zou zijn tussen de kopende partij en de geldverstrekker.
2.10.
Om een inschatting te krijgen van de waarde van de woning op 8 oktober 2022 heeft [eiser] een waardecheck verricht via www.funda.nl, waaruit een geschatte woningwaarde met een marge tussen € 394.000 en € 520.000 kwam.
2.11.
Op 20 augustus 2023 is een bedrag van € 33.092,64 aan [eiser] uitgekeerd in het kader van zijn aanspraak uit hoofde van de nalatenschap van erflater. Ook heeft [eiser] toen een bedrag van € 340,90 uit hoofde van testamentaire rente over die uitkering wegens overbedeling ontvangen.
2.12.
Op 25 augustus 2023 is aan [eiser] uitgekeerd € 172,27 (testamentaire rente) en
€ 239,35 (wettelijke rente) met betrekking tot de uitkering wegens overbedeling uit de nalatenschap van erflater.
2.13.
In opdracht van [eiser] is op 12 april 2024 door [naam makelaar 1] (hierna: [naam makelaar 1] ) een taxatierapport ten aanzien van de woning opgesteld (productie 14): de marktwaarde van de woning op 7 oktober 2022 is getaxeerd op € 390.000,00.
2.14.
Inmiddels is het geschil tussen partijen over de uitkering wegens overbedeling uit de nalatenschap van erflater afgewikkeld. Het is partijen echter niet gelukt buitengerechtelijk tot een oplossing te komen met betrekking tot de (omvang van de) legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster, waarbij het enige geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, de waarde van de woning is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na verminderingen van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
I. de omvang van de legitieme portie vaststelt op € 65.202,37, dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om, ieder voor een gelijk deel, aan [eiser] te voldoen de legitieme portie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2023 tot en met de dag van algehele voldoening,
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen -onder voorwaarde dat betekening heeft plaatsgevonden- met de explootkosten van betekening van het vonnis, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagde 2] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3.4.
[gedaagde 1] is niet verschenen, waarna tegen [gedaagde 1] verstek is verleend.

4.De beoordeling

Legitieme portie nalatenschap erflaatster
4.1.
[eiser] heeft gesteld dat de legitieme portie inmiddels opeisbaar is. In eerste instantie heeft [eiser] de waarde van de woning gebaseerd op de waardecheck via Funda (zie 2.10.) dat volgens [eiser] uitkwam op een gemiddelde waarde van € 457.000,00. Als productie 14 heeft [eiser] vervolgens het taxatierapport van [naam makelaar 1] ingebracht (zie 2.13.), waarin de waarde van de woning op 7 oktober 2022 wordt getaxeerd op € 390.000,00. [eiser] stelt dat de woning voor deze laatste waarde moet worden betrokken in de berekening van de legitieme portie. Desalniettemin gaat [eiser] in de berekening van zijn vordering uit van de waarde van de woning van € 457.000,00. Aldus bedragen volgens [eiser] de bezittingen € 502.436,78 en de schulden € 111.222,54, zodat de legitimaire massa € 391.214,24 bedraagt en de legitimaire aanspraak van [eiser] (1/6e deel daarvan) € 65.202,37. Ter zitting is zijdens [eiser] ingegaan op (de totstandkoming van) de taxatierapporten van [naam makelaar 1] en [taxatiebureau] , waarbij de stelling is gehandhaafd dat de waarde zoals getaxeerd door [naam makelaar 1] moet worden gevolgd.
4.2.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd zich te vinden in de wijze van berekenen van de omvang van de legitieme portie door [eiser] met uitzondering van de berekening van de waarde van de bezittingen. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben de woning verkocht voor € 281.000,00, waarbij aansluiting is gezocht bij de WOZ-waarde 2021. De woning verkeerde in zeer slechte staat en er was sprake van achterstallig onderhoud. De kopers hebben de woning laten taxeren door [taxatiebureau] : op 11 oktober 2022 is de woning op een marktwaarde van € 300.000,00 getaxeerd. Inmiddels hebben de kopers de woning verbouwd, zodat de waarde op moment van overlijden niet meer door een makelaar/taxateur kan worden bepaald. [gedaagde 2] gaat bij zijn berekening in deze procedure uit van de getaxeerde waarde van € 300.000,00 en komt daarmee op een legitimaire massa van (€ 345.436,78 - € 111.222,54 =) € 234.214,24, zodat de legitimaire aanspraak € 39.035,70 bedraagt. [gedaagde 2] heeft betoogd dat het rapport van [naam makelaar 1] niet kan worden gevolgd bij het vaststellen van de waarde waartegen de woning in de berekening wordt betrokken.
4.3.1.
De rechtbank stelt vast dat er twee taxatierapporten zijn opgesteld: de door [eiser] ingeschakelde taxateur komt tot een waarde van € 390.000,00 en de door de zoon van [gedaagde 2] ingeschakelde taxateur komt tot een waarde van € 300.000,00 welke waarde door [gedaagde 2] wordt onderschreven. [eiser] en [gedaagde 2] betwisten over en weer het door de wederpartij gehanteerde taxatierapport. De rechtbank ziet echter geen duidelijke aanwijzing dat de rapporten gebrekkig zouden zijn en om die reden geen rol zouden kunnen spelen bij de beoordeling. Evenmin zijn er aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat en waarom een van beide rapporten een betere inschatting van de waarde geeft dan het andere rapport. Daartoe nog het volgende.
4.3.2.
Ten aanzien van het taxatierapport van [taxatiebureau] stelt [eiser] dat het is opgemaakt ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire financiering (terwijl het rapport van [naam makelaar 1] is opgemaakt ten behoeve van de afwikkeling nalatenschap/ het vaststellen legitieme portie). Dat is op zich een correcte vaststelling, maar doet er niet aan af dat [taxatiebureau] de marktwaarde heeft getaxeerd. Verder is het niet aannemelijk dat, als het doel van de taxatie al invloed zou hebben op de taxatie, het een verlagende invloed op de getaxeerde waarde heeft als het rapport wordt opgemaakt ten behoeve van het verkrijgen van een financiering. Verder heeft [eiser] kritiek op het aantal en de transportdata van de door [taxatiebureau] gehanteerde referentieobjecten. Nu echter niet gesteld of gebleken is dat het een onjuiste keuze was, geeft dit geen aanleiding het rapport van [taxatiebureau] terzijde te schuiven ter faveure van het rapport van [naam makelaar 1] . Ditzelfde geldt voor het door [eiser] aangehaalde verschil tussen de WOZ-waarde en getaxeerde waarde, nu het geen wet van Meden en Perzen is dat de marktwaarde hoger is dan de WOZ-waarde. De stelling dat er nog een andere taxatie moet zijn omdat de kopers € 400.000,00 hebben geleend en de hypothecaire inschrijving
€ 540.000,00 bedraagt, zegt op zichzelf niets over het rapport van [taxatiebureau] en is daarnaast te speculatief om een rol te kunnen spelen. Dat geldt ook voor de stelling dat, nu [gedaagde 2] kennelijk bij de inspectie ten behoeve van de taxatie aanwezig was en informatie heeft verstrekt, [taxatiebureau] niet (volledig) onafhankelijk was.
4.3.3.
[gedaagde 2] acht het rapport van [naam makelaar 1] niet bruikbaar omdat [naam makelaar 1] de woning niet heeft kunnen bezichtigen in de staat ten tijde van het overlijden van erflaatster. [naam makelaar 1] heeft echter de beschikking gehad over het door [taxatiebureau] gemaakte fotomateriaal dat mede aan diens rapportage ten grondslag heeft gelegd. Weliswaar is dat niet hetzelfde als een eigen bezichtiging van het interieur, maar is ook geen reden om het rapport geheel terzijde te stellen. Daarbij komt dat [eiser] puntsgewijs heeft aangegeven dat [naam makelaar 1] niet of nauwelijks een positiever beeld schetst van zaken zoals onderhoudstoestand en bouwkundige staat, wat [gedaagde 2] niet heeft betwist.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat een nieuw op te stellen deskundigenbericht, geen toegevoegde waarde heeft, ook omdat vaststaat dat de woning inmiddels ingrijpend is verbouwd. Nu geen van beide beschikbare rapporten enerzijds terzijde behoort te worden geschoven en anderzijds niet allebei kunnen worden gevolgd, ziet de rechtbank aanleiding om de waarde van de woning in goede justitie vast te stellen, en wel op het gemiddelde tussen € 300.000,00 (zijnde de waarde volgens [gedaagde 2] ) en € 390.000,00 (zijnde de waarde volgens [eiser] ), derhalve op € 345.000,00.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de aan [eiser] toekomende legitieme portie als volgt moet
worden berekend:
  • bezittingen € 390.436, 78
  • schulden
  • legitimaire massa € 279.214,24
  • legitieme portie € 46.535,71 (zijnde 1/6e deel van de legitimaire massa).
4.6.
De rechtbank zal de omvang van de legitieme portie vaststellen op € 46.535,71. In zoverre ligt het door [eiser] bij petitum sub I gevorderde voor toewijzing gereed.
Wettelijke rente over de legitieme portie
4.7.
[eiser] vordert wettelijke rente over de legitieme portie (opeisbaar sinds 8 april 2023). Hij stelt schade te hebben geleden en nog te lijden omdat de bedragen niet tijdig zijn voldaan. Bij brief van 20 juni 2023 heeft [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd uiterlijk 7 juli 2023 het bedrag aan hem uit te keren. Dit hebben zij niet gedaan, zodat zij vanaf 8 juli 2023 in verzuim zijn en sindsdien wettelijke rente over het bedrag verschuldigd zijn.
4.8.
[gedaagde 2] heeft niet betwist wettelijke rente vanaf 8 juli 2023 over het uit te keren bedrag van de legitieme portie verschuldigd te zijn, zodat dit deel van het gevorderde zal worden toegewezen.
Proceskosten en nakosten
4.9.
[eiser] verzoekt uitdrukkelijk [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten. Over de hoogte van de uitkering in verband met de nalatenschap van erflater bestond immers geen geschil. Desondanks hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , ook na sommatie daartoe, niet uitbetaald, waardoor [eiser] onnodige kosten heeft moet maken om betaling af te dwingen. Ook kan redelijkerwijs niet de door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gestelde waarde van de woning worden gehanteerd. Gelet hierop dienen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te worden veroordeeld, aldus [eiser] .
4.10.
[gedaagde 2] heeft aangevoerd dat dit deel van de vordering niet althans onvoldoende is onderbouwd. Hij heeft zich altijd coöperatief opgesteld. Compensatie van de kosten ligt in de rede volgens hem.
4.11.
De rechtbank volgt [eiser] , nu vaststaat dat [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] ), ondanks dat er over het uit te keren bedrag in het kader van de nalatenschap van erflater geen geschil bestond, [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] ) dit bedrag niet op eerste verzoek dan wel sommatie van [eiser] hebben uitgekeerd, maar dat pas hebben gedaan gedurende de onderhavige procedure. Verder acht de rechtbank relevant dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 2] op de hoogte was van de door [taxatiebureau] getaxeerde waarde van € 300.000,00 maar in de communicatie met [eiser] voorafgaand aan de procedure toch € 281.000,00 als waarde heeft benoemd. Pas in - en naar de rechtbank aanneemt: door - deze procedure heeft [gedaagde 2] openheid gegeven over de voordien bij hem bekende en relevante informatie. De rechtbank ziet hierin aanleiding om [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • kosten exploot € 129,14
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris advocaat
Totaal € 3.858,14.
4.12.
Nu [gedaagde 2] de gevorderde hoofdelijke veroordeling wat betreft de proceskosten niet heeft betwist, zal dit deel van het gevorderde eveneens worden toegewezen. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.13.
De nakosten zullen worden toegewezen als onder (5) is vermeld.
De vordering jegens [gedaagde 1]
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot verdeling van een nalatenschap in beginsel een rechtsverhouding betreft waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een zogeheten processueel ondeelbare rechtsverhouding, zie bv. het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411). Dat betekent dat de rechtbank haar beslissing op die vordering slechts kan geven in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. In dat kader strekt het door [gedaagde 2] gevoerde en door de rechtbank aanvaarde verweer mede ten gunste van [gedaagde 1] tegen wie verstek is verleend. De vorderingen jegens [gedaagde 1] liggen om die reden voor toewijzing gereed voor niet meer dan zoals onder (5) is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de omvang van de legitieme portie vast op € 46.535,71, en veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] om, ieder voor een gelijk deel, aan [eiser] te voldoen de legitieme portie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 3.858,14, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de nakosten begroot op € 178,00, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen -onder voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden- met € 92,00 plus de explootkosten van betekening van het vonnis, te voldoen binnen
14 dagen na betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart de onderdelen 5.2. en 5.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.
JC