ECLI:NL:RBLIM:2024:5563

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
ROE 24/3444
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij aanvraag uitkering Participatiewet na afwijzing door college

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade heeft de aanvraag op 21 maart 2024 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 augustus 2024 behandeld.

Verzoeker, die tot 1 november 2022 als kapper werkte, heeft door lockdowns en een herseninfarct zijn zaak moeten sluiten. Hij heeft een overwaarde van € 63.625,60 uit de verkoop van zijn woning ontvangen en beschikte over meer dan € 30.000 aan spaargeld, maar heeft een groot deel van zijn vermogen contant opgenomen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij van de huurtoeslag van € 360,- per maand leeft en dat hij 10 maanden huurachterstand heeft, wat leidt tot dreigende ontruiming. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van verzoeker om een uitkering te krijgen op dit moment zwaarder wegen dan de belangen van het college om verantwoord om te gaan met gemeenschapsgelden.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat verzoeker met onmiddellijke ingang gedurende drie maanden de helft van de op hem van toepassing zijnde Pw-norm als voorschot ontvangt. Tevens moet het college de proceskosten van verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3444

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.H.S. Brinkman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, het college
(gemachtigde: G. Curcic).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en ook om een voorlopige voorziening verzocht.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker was tot 1 november 2022 gedurende 35 jaar werkzaam als kapper. Door de lockdowns en een herseninfarct (22 maart 2022) heeft hij zijn zaak moeten sluiten. Hij had al langere tijd geen inkomsten en zijn schulden liepen op. Om toch inkomsten te ontvangen heeft hij de garage achter zijn pand verhuurd. Daarin is door de politie een inrichting voor een plantage ontdekt. Verzoeker heeft op 31 oktober 2022 een overwaarde van € 63.625,60 uit de verkoop van zijn woning ontvangen en beschikte daarnaast op dat moment over méér dan € 30.000,- aan spaargeld. Verzoeker heeft een groot deel van zijn vermogen contant opgenomen. Hij heeft onder meer een auto voor € 10.000,- gekocht. Deze is in september 2023 verkocht voor € 5.500,- en verzoeker heeft vervolgens een andere auto gekocht voor € 2.750,-. Verzoeker heeft aangegeven van het contante geld te hebben geleefd en schulden te hebben betaald. Ook werd hij voor een bedrag van € 22.850,- afgeperst in verband met de vernietiging van spullen van de hennepplantage.
2.1.
Op 24 november 2023 heeft verzoeker zich met de hulp van een vrijwilligster van Schuldhulpmaatje telefonisch bij het college gemeld voor een Pw-uitkering en een dienstverleningsgesprek gevoerd. Een eerdere melding van verzoeker is stopgezet omdat het niet lukte de gevraagde stukken tijdig te verzamelen. Op 11 december 2023 heeft verzoeker zijn inmiddels derde aanvraag ingediend om per 14 april 2023 een uitkering op grond van de Pw te ontvangen. Ten tijde van de aanvraag beschikte verzoeker niet meer over spaartegoeden en waren zijn schulden opgelopen tot € 8.000,-. Verzoeker is vervolgens een hersteltermijn geboden om ontbrekende stukken in te leveren. Hij werd daarbij geholpen door [naam] en [naam] van Schuldhulp en Impuls. Omdat er veel onduidelijkheden waren over de ingeleverde stukken/inlichtingen heeft het college de hulp van de Sociale Recherche ingeroepen. Het college heeft onder andere opheldering gevraagd over bij- en afschrijvingen van verzoekers rekening. Op 14 maart 2024 heeft een onderhoud met verzoeker plaatsgevonden. Verzoeker heeft aangegeven luxueus te hebben geleefd, schulden te hebben afgelost, een auto te hebben gekocht, voor een bedrag van € 22.850,- te zijn afgeperst en Enexis (€ 7.784,08) te hebben betaald. Ook heeft hij regelmatig werkzaamheden als kapper verricht. Van het onderhoud is een verslag opgemaakt dat verzoeker niet heeft ondertekend.
2.2.
Bij besluit van 21 maart 2024 heeft het college verzoekers aanvraag afgewezen omdat een vermogensoverschot aangewend dient te worden om te voorzien in het levensonderhoud. Verzoeker heeft een groot deel van het vermogen contant opgenomen. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken inzichtelijk kan dan wel wil maken waar hij het geld aan heeft besteed, zodat het college niet kan vaststellen of verzoeker nog over contant geld beschikt. Verzoeker geeft aan gokactiviteiten te hebben verricht, maar daar is geen controleerbare boekhouding van overgelegd. Verzoeker ontvangt regelmatig bijschrijvingen van derden en hij kan de herkomst van die bedragen niet aantonen. Verzoeker heeft verklaard werkzaamheden als kapper te verrichten maar de omvang van deze werkzaamheden kan verzoeker, vanaf
14 april 2023, eveneens niet aantonen. Er is sprake van een onduidelijke inkomsten- en vermogenssituatie. Verzoeker heeft dan ook niet aangetoond dat hij rechthebbende is in de zin van de Pw.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Verzoeker heeft daartoe verklaard dat hij van de huurtoeslag van € 360,- per maand leeft, 10 maanden huurachterstand heeft en ontruiming dreigt. De voorzieningenrechter oordeelt op grond van het voorgaande en omdat het verzoek betrekking heeft op de afwijzing van een aanvraag voor een bijstandsuitkering, een vangnetvoorziening, dat het verzoek spoedeisend is. De voorzieningenrechter zal de zaak inhoudelijk beoordelen
.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
6. Ter zitting heeft het college aangegeven dat het besluit van 21 maart 2024 is ingetrokken en vervangen door een besluit van 3 juli 2024. In het nieuwe besluit is aan verzoeker meegedeeld dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog de gevraagde gegevens aan te leveren die nodig zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Het aan dit verzoek connexe bezwaar wordt op grond van het bepaalde in 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 3 juli 2024. De desbetreffende stukken zijn ter zitting overgelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat er hiermee nog steeds sprake is van een situatie van geen uitkering en verder dat verzoeker de bezwaarfase kan benutten om de gevraagde gegevens in te dienen.
7. De bewijslast van bijstandsbehoevendheid ligt bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Hij moet daarom feiten en omstandigheden stellen en duidelijkheid geven over bijvoorbeeld de herkomst van stortingen en de manier waarop in het levensonderhoud is voorzien. Het bijstandsverlenend orgaan is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Indien de aanvrager niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft. [1]
7.1.
Verzoeker betoogt dat gelet op de spoed en het betrokken belang een voorlopige voorziening op zijn plaats is. Het voor verzoeker nog steeds bestaand nadeel is onevenredig in verhouding tot de te dienen belangen. Bij verzoeker is sprake van problematiek in de vorm van alcohol, drugs/gokken en hij heeft een infarct gehad. Van hem kan niet worden verlangd een controleerbare boekhouding aan te leveren. Ook heeft hij een verklaring afgelegd over de opnames ter hoogte van € 22.850,-, namelijk afpersing. Verzoeker heeft geld geleend van zijn moeder en haar partner, zijn zus en zijn dochter. Verzoeker komt gedurende drie maanden in aanmerking voor een voedselpakket. Ook dient hij een cursus bij het CBR te volgen, maar hij is niet in staat deze kosten te voldoen zodat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Op basis van de door verzoeker aangeleverde informatie was het voor het college mogelijk geweest om tot de vaststelling te komen dat verzoeker in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert.
7.2.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij verslaafd is aan alcohol, cannabis en cocaïne. Hij is aangemeld voor een afkickprogramma waarbij hij vanaf 20 september 2024 twaalf nachten in een afkickcentrum moet overnachten om clean te worden en vervolgens, vanaf 4 oktober 2024 twaalf weken op een detox-afdeling wordt opgenomen. Hij is bang, ondervindt stress en durft bijvoorbeeld zijn post niet meer openen. Verzoeker geeft aan goed te hebben geleefd, niet te hebben nagedacht over de toekomst en nu spijt van zijn bestedingspatroon te hebben. Hij geeft verder aan dat het niet lukt met hulpverleningsinstanties. De Kredietbank helpt hem niet omdat hij geen inkomsten heeft, andere instanties nemen zijn telefoontjes niet aan of bellen niet terug. De vrijwilliger van Impuls (schuldhulpmaatje) is gestopt omdat zijn situatie te gecompliceerd was. Hij leeft van € 360,- huurtoeslag per maand. Verzoeker is radeloos, kan, gelet ook op zijn herseninfarct, de situatie niet meer aan en is niet in staat zelf orde op zaken te stellen.
7.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, zijn financiële situatie een essentieel gegeven is. Verzoeker beschikte eind 2022 over een geldbedrag van rond de € 95.000,- en verzoekt om toekenning van een uitkering per 14 april 2023. Hij heeft een groot gedeelte van dat geld contant opgenomen. Het vermogen van een betrokkene dient, tot een vrij te laten bedrag, aangewend te worden om zelf in de kosten van het bestaan te voorzien. De afpersing (€ 22.850,-), in- en verkoop van een auto van rond de € 10.000,- en niet gespecificeerde gokactiviteiten bieden onvoldoende verklaring voor de bijstandsbehoeftigheid van verzoeker in zo korte tijd. Verzoeker heeft de uitgaven voor de afpersing in een verklaring op een rij gezet, maar kan dit niet onderbouwen met objectieve en verifieerbare stukken. Daarnaast hebben, zo heeft verzoeker verklaard, diverse mensen in verzoekers levensonderhoud voorzien. Ter zitting verklaarde verzoeker dat dit veelal gebeurde doordat hij een “tikkie” stuurde en derden dan aan hem betaalden. Ook hiervan zijn geen objectieve en verifieerbare stukken, zoals verklaringen van de geldverstrekkers of leenovereenkomsten overgelegd. Verder heeft verzoeker geen stukken over de gevraagde boekhouding over de inkomsten uit zijn werkzaamheden als kapper en over zijn gokactiviteiten ingeleverd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de financiële situatie van verzoeker onduidelijk is gebleven en dat op grond van het bovenstaande niet kan worden vastgesteld of hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.
8. De voorzieningenrechter is echter ook van oordeel dat verzoekers belangen om een uitkering te krijgen op dit moment zwaarder wegen dan de belangen van het college om verantwoord om te gaan met gemeenschapsgelden. Hierbij weegt zwaar mee dat onweersproken is dat verzoeker pas voor schuldhulpverlening en kredietbeheer in aanmerking komt wanneer er een vorm van een uitkering is. Verder betrekt de voorzieningenrechter erbij dat verzoeker is aangemeld voor een afkicktraject en daarmee een concreet zicht heeft op verbetering van zijn persoonlijke omstandigheden. Om verzoeker op weg te helpen, om hem in staat te stellen orde op zaken te stellen en om rust te creëren acht de voorzieningenrechter daarom het treffen van een (tijdelijke) voorziening aangewezen.
9. Ter zitting is met verzoeker besproken dat hij om in aanmerking te komen voor een uitkering hulp dient in te roepen van bijvoorbeeld maatschappelijk werk (Impuls) of zich direct tot het college kan wenden waarbij ter zitting door het college is aangegeven dat verzoeker, als hij hulp zoekt, ook via het college op weg kan worden geholpen.
9.1.
Ten aanzien van de gevraagde bankafschriften heeft verzoeker aangegeven deze te kunnen verschaffen. Verder heeft verzoeker over zijn kapperswerkzaamheden consistent verklaard dat hij hiermee tot december 2023/januari 2024 € 60,- per week verdiende. Een lijst van de betreffende personen zou dit nog kunnen onderbouwen. Over zijn gokactiviteiten zal verzoeker proberen een overzicht op te stellen waar en wanneer hij een casino/gokhal heeft bezocht en wat bij benadering daar is besteed en/of gewonnen. Over de opname van contante geldbedragen zal verzoeker naar beste vermogen een overzicht moeten opstellen van waar die bedragen afkomstig zijn en met welk doel zij zijn ontvangen en/of zijn uitgegeven.
9.2.
De voorzieningenrechter drukt verzoeker op het hart te proberen, met behulp van de aangewezen instanties, de gevraagde gegevens te verstrekken. In het geval dat verzoeker niet duidelijk is wat van hem wordt verlangd moet hij zelf contact opnemen met het college en vragen wat de bedoeling is.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat aan verzoeker met onmiddellijke ingang gedurende drie maanden de helft van de op hem van toepassing zijnde norm (als voorschot) wordt verstrekt, waarbij het college binnen deze periode van drie maanden een besluit op de lopende aanvraag zal nemen.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting bij de voorzieningenrechter deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Het gaat om een zaak van normaal gewicht. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat het college aan verzoeker met onmiddellijke ingang de helft van de op hem van toepassing zijnde Pw-norm wordt verstrekt gedurende drie maanden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 augustus 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 augustus 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Participatiewet

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de PW wordt onder vermogen verstaan:
de waarde van de bezittingen waarover het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. In het tweede lid is bepaald dat het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen, voor zover dit minder bedraagt dan de in het derde lid genoemde vermogensgrens, niet als vermogen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:934.