ECLI:NL:RBLIM:2024:5726

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
10783966 CV EXPL 23-4786
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van medische kosten na behandelingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) een vordering ingesteld tegen een gedaagde voor het betalen van een factuur van € 996,60, die voortvloeit uit een medische behandelingsovereenkomst. De gedaagde heeft op 16 september 2021 medicatie opgehaald bij de apotheek van AZM, maar heeft slechts een deel van de factuur betaald. AZM stelt dat de gedaagde niet verzekerd was op het moment van de behandeling, omdat zij op 18 september 2021 naar Bonaire is verhuisd. De gedaagde betwist dit en voert aan dat de kosten door haar zorgverzekeraar vergoed zouden moeten worden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij verzekerd was ten tijde van het ophalen van de medicatie. De rechter oordeelt dat de gedaagde de factuur moet betalen, omdat AZM niet op de hoogte was van de verhuizing van de gedaagde en de factuur niet onterecht in rekening is gebracht. De kantonrechter heeft de vordering van AZM grotendeels toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van AZM, die zijn vastgesteld op € 789,98. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk van kracht is, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10783966 CV EXPL 23-4786
Vonnis van de kantonrechter van 21 augustus 2024
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘AZM’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2023 met producties;
  • het antwoord van [gedaagde] met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de nagekomen akte uitlating van AZM.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.Waar de zaak over gaat en wat de rechter beslist

2.1.
AZM en [gedaagde] zijn op 16 september 2021 een medische behandelingsovereenkomst overeengekomen. [gedaagde] heeft medicatie toegeschreven gekregen die zij bij de apotheek van het AZM heeft opgehaald op 16 september 2021. AZM heeft hiervoor een factuur van € 996,60 aan [gedaagde] verstuurd. AZM en [gedaagde] zijn vervolgens drie keer een betalingsregeling aangegaan. [gedaagde] heeft één keer € 150,00 betaald en de rest van de factuur niet betaald. Volgens [gedaagde] zouden de kosten moeten worden vergoed door de zorgverzekering en heeft de apotheek van AZM een fout gemaakt bij het opmaken van de factuurdatum en het verzenden hiervan naar de zorgverzekeraar.
2.2.
AZM vordert een bedrag van € 1.085,67 (bestaande uit de hoofdsom van € 996,60, de wettelijke rente van € 58,19, de buitengerechtelijke kosten van € 180,88, minus het door [gedaagde] betaalde bedrag van in totaal € 150,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 oktober 2023 tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.3.
De vordering van AZM wordt grotendeels toegewezen. Hierna wordt dit toegelicht.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in behandeling is geweest bij AZM en dat de factuur voor die behandeling € 996,60 bedraagt. Ook staat vast dat [gedaagde] een deelbetaling heeft gedaan van € 150,00. In geschil is de vraag of [gedaagde] (de rest van) de factuur zelf moet betalen of dat deze onterecht bij haar in rekening is gebracht door AZM. AZM stelt dat [gedaagde] niet meer verzekerd was in Nederland ten tijde van het ophalen van de medicatie door haar verhuizing naar Bonaire op 18 september 2021. Hierdoor kon de verzekering de medicatie niet meer vergoeden waardoor zij de factuur zelf moet betalen. [gedaagde] betwist dit. Zij voert aan dat zij destijds wel verzekerd was.
[gedaagde] moet de factuur betalen
3.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij verzekerd was ten tijde van het ophalen van de medicatie. [gedaagde] voert aan dat uit producties 1 en 4 bij conclusie van repliek volgt dat zij op dat moment wel verzekerd was. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. [gedaagde] overlegt een overzicht van declaraties van oktober en november 2021. Volgens haar blijkt daaruit dat zij in 2021 nog verzekerd was. Zoals AZM aanvoert in haar conclusie van dupliek, is het echter algemeen bekend dat instanties tot 3 jaar na dato hun declaratie van de verleende zorg nog in kunnen dienen bij de zorgverzekeraar. De factuur dient dan ingediend te worden bij de zorgverzekeraar waar de desbetreffende persoon toentertijd verzekerd was, zoals is gebeurd bij de zorgnota’s van productie 1 bij conclusie van repliek. [gedaagde] stelt dat zij de medicatie waar de factuur op ziet na telefonisch contact met de apotheek op 16 september 2021 kon ophalen. Uit het overgelegde verhuisbericht volgt dat [gedaagde] op 15 september 2021 is uitgeschreven uit Nederland. Dit toont dus niet aan dat zij verzekerd was op 16 september 2021. Dat het laatste controlebezoek bij de reumatoloog heeft plaatsgevonden op 14 september 2021, doet daar niet aan af. Dat er een administratieve fout zou zijn gemaakt door de apotheek van AZM blijkt ook nergens uit. Het lag op de weg van [gedaagde] om documenten te overleggen of om de zorgverzekeraar in vrijwaring op te roepen om aan te tonen dat zij verzekerd was ten tijde van het ophalen van de medicatie. Het voorgaande brengt met zich mee dat [gedaagde] de factuur moet betalen.
[gedaagde] is niet rauwelijks gedagvaard
3.3.
[gedaagde] stelt dat zij de factuur van 1 december 2021 en de aanmaning van 23 februari 2022 van AZM niet heeft ontvangen. Toen [gedaagde] zich had uitgeschreven bij de Gemeente Meerssen heeft zij contact gehad met de gemeente en gevraagd of zij de verhuizing door moest geven aan instanties zoals het ziekenhuis. De gemeentelijke ambtenaar antwoordde volgens [gedaagde] dat al deze instanties bericht krijgen van de gemeente (productie 2 bij conclusie van dupliek). Ook stelt zij dat de behandelende reumatoloog in kennis is gesteld van de verhuizing. Hierdoor was [gedaagde] in de veronderstelling dat AZM wist dat zij verhuisd was. Hiermee voert [gedaagde] het verweer dat zij zonder voorafgaande waarschuwing (rauwelijks) is gedagvaard. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet rauwelijks is gedagvaard. Het feit dat [gedaagde] de post niet heeft ontvangen doordat ze verhuisd is en dit niet bekend is geworden bij AZM is een omstandigheid die voor haar eigen rekening en risicokomt. AZM heeft [gedaagde] per post aangeschreven over de openstaande nota. De stukken zijn niet retour gekomen, waardoor het AZM niet kon weten dat [gedaagde] verhuisd was. Uit productie 2 bij conclusie van dupliek volgt bovendien niet dat [gedaagde] zelf geen adreswijziging hoefde door te geven. AZM is immers geen overheidsinstantie.
3.4.
Gelet op het voorgaande wordt de gevorderde hoofdsom van € 996,60 van AZM toegewezen.
3.5.
Volgens artikel 6:44 BW moet de deelbetaling van [gedaagde] in de eerste plaats in mindering worden gebracht op de buitengerechtelijke incassokosten, vervolgens op de verschenen rente en ten slotte op de hoofdsom en de lopende rente. Om te bepalen hoe hoog de toewijsbare hoofdsom na toepassing van artikel 6:44 BW is, zal eerst moeten worden beoordeeld of naast de hoofdsom ook de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn.
De wettelijke rente
3.6.
Gelet op het feit dat [gedaagde] in verzuim is met het betalen van de facturen, zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
AZM maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. AZM heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met BTW. De gevorderde BTW is niet toewijsbaar, nu AZM niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. Een bedrag van € 149,49 aan buitengerechtelijke incassokosten zal toegewezen worden.
Conclusie
3.8.
Toepassing van artikel 6:44 BW leidt tot de conclusie dat door de deelbetaling van € 150,00 van [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten van € 149,49 zijn betaald. Door de deelbetaling is de wettelijke rente van € 58,19 ook deels betaald. Hierdoor resteert nog € 57,68 aan wettelijke rente en € 996,60 aan hoofdsom.
Proceskosten
3.9.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten van AZM worden veroordeeld.
3.10.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van AZM als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
270,00
67,50
(2,00 punten × € 135,00)
(0,5 punt × € 135,00)
Totaal
789,98
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit betekent dat deze uitspraak geldt, totdat in een eventueel hoger beroep anders is beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan AZM te betalen een bedrag van € 996,60 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf 20 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan AZM te betalen de wettelijke rente van € 57,68 berekend tot 17 oktober 2023;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van AZM tot dit vonnis vastgesteld op € 789,98 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. De Boer, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.