ECLI:NL:RBLIM:2024:5757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
11025635 \ AZ VERZ 24-36
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wegens onvoldoende bewijs van diefstal

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en zijn werkgever, de besloten vennootschap VDL NEDCAR. De werknemer was op staande voet ontslagen wegens de verdenking van diefstal van een accuboormachine. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat VDL niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de accuboormachine eigendom van de werkgever was. De werknemer heeft verklaard dat de accuboormachine zijn eigendom was, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat VDL niet kon aantonen dat de machine geregistreerd was als eigendom van het bedrijf. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen toegewezen en VDL veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en wettelijke rente. Daarnaast is het verzoek van VDL om de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden afgewezen, omdat er geen redelijke grond voor ontbinding was vastgesteld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de werknemer niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij ontslag op staande voet en de bescherming van werknemersrechten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11025635 \ AZ VERZ 24-36
Beschikking van de kantonrechter van 27 augustus 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
werknemer,
gemachtigde mr. R.J. Ruiter,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDL NEDCAR,
gevestigd te Born,
werkgever,
gemachtigde drs. P.J.J.A. Wassen bc,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [werknemer] en VDL worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 3 april 2024 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
- het op 21 mei 2024 ingekomen verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst,
- de op 21 en 24 mei 2024 ingekomen e-mails, met bijlagen, van de toenmalige gemachtigde van [werknemer]
- de op 24 mei 2024 ingekomen e-mail, met bijlagen, van [werknemer] zelf
- de op 29 mei ingekomen e-mail van VDL met producties H tot en met K
- de mondelinge behandeling d.d. 30 mei 2024, waarbij zijn verschenen: [werknemer] , bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde mr. Rutten alsmede zijdens VDL [HR-medewerker] en Wassen
- de pleitaantekeningen van beide partijen
- het e-mailbericht van 11 juni 2024, met bijlage, van VDL
- de door [werknemer] ingediende herziene versie van het verweerschrift inzake het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
- de mondelinge behandeling d.d. 15 augustus 2024, waarbij zijn verschenen: [werknemer] , bijgestaan door mr. Ruiter, alsmede de heer Wassen namens VDL
- de pleitnota van mr. Ruiter.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1979, is op 27 oktober 2016 dan wel
1 oktober 2017 bij VDL in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van HWP monteur Repair tegen een loon van € 3.257,26 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten zoals de dienstentoeslag en winstuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metalelektro van toepassing.
2.2.
[werknemer] is vanaf mei 2023 (volledig) arbeidsongeschikt in verband met rugklachten.
2.3.
[werknemer] was op 13 februari 2024 in het bedrijfspand van VDL. Hij is naar zijn werkplek gegaan en heeft enkele spullen in zijn jas gestoken, waaronder een accuschroefmachine.
2.4.
Op 15 februari 2024 heeft [werknemer] een gesprek gehad met de heren Wassen en [HR-medewerker] over de verdenking van VDL van diefstal van een accuschroefmachine en bijbehorende accu door [werknemer] .
2.5.
Bij brief van diezelfde dag, 15 februari 2024, heeft VDL [werknemer] op staande voet ontslagen wegens diefstal van een accuboormachine met bijbehorende accu.
2.6.
Bij e-mail van 22 februari 2024 heeft de toenmalige gemachtigde van [werknemer] aan VDL laten weten dat van diefstal geen sprake is.
VDL heeft daarop laten weten dat zij blijft bij haar standpunt en dat het ontslag op staande voet gehandhaafd blijft.

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] verzoekt – kort weergegeven – :
Primair
- vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet, tewerkstelling en (onder verstrekking van loonstroken op straffe van een dwangsom) doorbetaling van het loon en emolumenten met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente);
Subsidiair, voor het geval de primaire vordering wordt ingetrokken
- VDL te veroordelen tot betaling van (onder verstrekking van loonstroken op straffe van een dwangsom) een billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto, een gefixeerde schadevergoeding van € 10.451,50 bruto en een transitievergoeding van
€ 10.267,60, deze bedragen vermeerderd met rente;
Meer subsidiair
- VDL te veroordelen tot betaling van (onder verstrekking van loonstroken op straffe van een dwangsom) de transitievergoeding;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
  • VDL te veroordelen tot betaling van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten met rente;
  • VDL te veroordelen in de proces- en nakosten met rente.
Bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verzoekt [werknemer] tewerkstelling en doorbetaling van loon en emolumenten voor de duur van de procedure, met nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente).
3.2.
VDL heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt door VDL verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] (voorwaardelijk) te ontbinden primair zonder toekenning van enige vergoeding en subsidiair enkel met toekenning van de transitievergoeding. Daarnaast verzoekt VDL om [werknemer] in de proceskosten te veroordelen.
3.4.
[werknemer] heeft verweer gevoerd en heeft subsidiair, in geval van toewijzing van het ontbindingsverzoek, verzocht om:
  • de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 31 december 2024;
  • toekenning van de transitievergoeding van € 24.269,20 bruto en billijke vergoeding van € 15.000,00 bruto, beide vermeerderd met rente;
  • VDL te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [werknemer] tot het vernietigen van het ontslag op staande voet
4.1.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door VDL aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor VDL als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werknemer] , die ten gevolge hebben dat van VDL redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.3.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is diefstal van een accuschroefmachine (en bijbehorende accu). [werknemer] heeft aangevoerd geen diefstal gepleegd te hebben. De betreffende accuschroefmachine is namelijk zijn eigendom. [werknemer] verklaart de aanwezigheid van zijn eigen accuschroefmachine op de werkplek als volgt. Toen op de locatie van VDL de productie van de Mini werd opgestart zijn werklieden uit Engeland tijdelijk werkzaam geweest in de fabriek. Een van hen had zijn eigen accuschroefmachine bij zich. Toen deze Engelsman weer huiswaarts keerde heeft hij de accuschroefmachine achtergelaten en aan [werknemer] gegeven. [werknemer] heeft een verklaring overgelegd welke afkomstig zou zijn van deze Engelsman waarin deze toedracht wordt bevestigd.
Vervolgens heeft [werknemer] een groot aantal jaren op zijn werkplek bij VDL met deze accuschroefmachine gewerkt. Nu VDL gaat sluiten is hij zijn persoonlijke spullen, die op zijn werkplek lagen gaan ophalen, waaronder deze accuschroefmachine.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat op VDL de stelplicht en bewijslast rust van de gestelde diefstal. Concreet betekent dat dat zij moet bewijzen dat de accuschroefmachine, welke [werknemer] heeft meegenomen, haar eigendom is. VDL is hierin niet geslaagd. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.5.
In de eerste plaats heeft [werknemer] een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn accuschroefmachine op de werkplek die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij daarom al terzijde geschoven kan worden. Daar komt bij dat er door hem een verklaring is overgelegd die zijn toelichting onderschrijft.
4.6.
De kantonrechter heeft kunnen constateren dat [werknemer] de betreffende accuschroefmachine, zonder dat dat van hem was gevraagd, heeft meegenomen naar de zitting en bereid is gebleken mee te werken aan een onderzoek aan het apparaat. Als [werknemer] de accuschroefmachine zou hebben gestolen ligt het niet voor de hand dat hij vrijwillig bereid zou zijn geweest dat te doen, gelet op de daaraan verbonden risico’s.
4.7.
Doorslaggevend acht de kantonrechter echter het volgende. VDL heeft uitdrukkelijke betoogd dat al haar apparaten geregistreerd zijn, zodat ook deze accuschroefmachine in haar administratie terug te vinden is. Tijdens de 1e zitting hebben partijen gezamenlijk het serienummer van het apparaat vastgesteld, te weten [serienummer] .
Vervolgens is de mondelinge behandeling aangehouden teneinde VDL in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of de accuschroefmachine bij haar geregistreerd staat. VDL heeft vervolgens laten weten dat deze accuschroefmachine
nietin haar administratie voorkomt.
4.8.
VDL heeft haar standpunt in zoverre aangepast dat nader onderzoek zou hebben uitgewezen dat er naast geregistreerde apparaten ook ongeregistreerde apparaten aanwezig zouden zijn bij VDL. Met name op de afdeling waar [werknemer] werkzaam was zouden “op eigen houtje” werktuigen zijn aangeschaft. Wel zou het gaan om kleine aantallen.
4.9.
De stelling van VDL dat [werknemer] de diefstal bekend heeft, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende doorslaggevend, gelet op het navolgende.
Die bekentenis zou [werknemer] op 15 februari 2024 hebben afgelegd in een gesprek met de heren Wassen en [HR-medewerker] . Van dat gesprek is geen woordelijke weergave beschikbaar zodat niet meer vast te stellen is wat [werknemer] precies gezegd heeft. De kantonrechter moet het doen met de verklaringen van Wassen en [HR-medewerker] aangaande wat zij zouden hebben gehoord c.q. begrepen. Dus hun interpretatie van wat gezegd is. De verklaring van [werknemer] “dat hij de accuschroefmachine heeft meegenomen” kan door Wassen en [HR-medewerker] zeer wel begrepen zijn als een bekentenis terwijl [werknemer] enkel wilde aangeven dat hij zijn eigendom mee naar huis genomen heeft.
4.10.
VDL heeft nog aangedrongen op het bekijken van de bewakingsbeelden. Daarop zou te zien zijn dat [werknemer] diverse kasten opent en zaken in zijn zak stopt. VDL beschrijft het als een “plundertocht”. Daaruit zou de intentie van [werknemer] – diefstal – ook afgeleid kunnen worden.
De kantonrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de waarneming, inhoudende dat [werknemer] meerdere kasten opent en zaken in zijn zak steekt. Maar daarbij moet bedacht worden dat hij heeft aangegeven dat hij die middag zijn eigendommen, die nog op het werk lagen, heeft opgehaald. Dat die verklaring niet zou kloppen heeft VDL niet aangetoond, bijvoorbeeld door te benoemen welke spullen [werknemer] dan (nog meer) heeft meegenomen en dat het daarbij niet om persoonlijke eigendommen zou gaan. Wat VDL beschrijft als een “plundertocht” kan dus ook gewoon een zoektocht naar persoonlijke eigendommen zijn geweest. Doorslaggevende betekenis komt daarmee niet aan de beelden toe.
4.11.
De kantonrechter brengt in herinnering dat het aan VDL is om te bewijzen dat van diefstal sprake is. Het aanvankelijke uitgangspunt - een werktuig dat bij VDL aanwezig is zal ook wel van VDL zijn - is in dit specifieke geval op losse schroeven komen te staan. Er is een verklaring voor de aanwezigheid van dit persoonlijk eigendom op de werkvloer, hoewel nagenoeg alle apparaten die van VDL zijn staan geregistreerd is dit apparaat niet geregistreerd en voor zover er al ongeregistreerde apparaten aanwezig waren, waren dat er maar weinig. Daarmee is de mogelijkheid, dat deze accuschroefmachine niet van VDL is, aanzienlijk geworden.
Al met al zijn er teveel onduidelijkheden en is het onvoldoende aannemelijk geworden dat van diefstal sprake is geweest. Daarmee ontvalt de grond voor een ontslag op staande voet.
4.12.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van [werknemer] de opzegging van de arbeidsovereenkomst door
VDL kan vernietigen, indien VDL heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag (op staande voet) niet rechtsgeldig is, zal het primaire verzoek van [werknemer] tot vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
4.13.
Nu het ontslag (op staande voet) wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren. VDL is daarom gehouden tot betaling van het overeengekomen salaris (basissalaris € 3.257,26 bruto per maand plus dienstentoeslag bij ziekte € 488,59 bruto per maand, in totaal € 3.745,85). Partijen zijn het er over eens dat VDL het loon van [werknemer] vanaf 15 februari 2024 onbetaald heeft gelaten, zodat de hierop gerichte onweersproken vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen.
4.14.
Het niet-voldoen van het loon is naar het oordeel van de kantonrechter aan VDL toe te rekenen. VDL heeft [werknemer] immers ten onrechte op staande voet ontslagen. [werknemer] maakt daarom ingevolge artikel 7:625 BW terecht aanspraak op een verhoging wegens vertraging. Nu VDL te laat is met het betalen van het loon, is VDL eveneens de door [werknemer] gevorderde wettelijke rente verschuldigd. Deze rente is toewijsbaar als hierna vermeld.
4.15.
De vordering m.b.t. het verstrekken van loonstroken, op straffe van een dwangsom is eveneens toewijsbaar als hierna vermeld.
4.16.
Het verzoek tot wedertewerkstelling zal worden afgewezen. Vast staat immers dat VDL haar deuren heeft gesloten, zodat – zonder nadere toelichting – niet valt in te zien waarom [werknemer] belang heeft bij toewijzing hiervan.
Het zelfstandig verzoek van VDL: (voorwaardelijke) ontbinding
4.17.
VDL heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen (voorwaardelijk) te ontbinden voor het geval (nog steeds) een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Hoewel van het hiervoor gegeven oordeel nog hoger beroep openstaat, is in zoverre reeds nu aan de voorwaarde voldaan waaronder VDL zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ingesteld. Daarmee ligt thans de vraag voor of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW.
4.18.
Weliswaar is sprake van een opzegverbod tijdens ziekte, echter houdt het ontbindingsverzoek geen verband met de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] , zodat het ontbindingsverzoek inhoudelijk beoordeeld kan worden.
4.19.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.20.
De kantonrechter stelt vast dat VDL de gestelde diefstal - eveneens - aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Nu de diefstal niet komt vast te staan, kan naar het oordeel van de kantonrechter - in elk geval - van een voldragen e-grond (verwijtbaar handelen [werknemer] ) geen sprake zijn.
4.21.
Van een voldragen g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) is evenmin sprake.
Uitgangspunt hierbij is dat er sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring. Hiervan is de kantonrechter niet gebleken. Nu de diefstal “wegvalt”, valt de grond voor de verstoring eveneens weg. De kantonrechter begrijpt dat VDL, in ieder geval voorlopig, haar eigen twijfels met betrekking tot het gedrag van [werknemer] zal behouden maar dat maakt nog niet dat er daarom op goede gronden gesproken kan worden van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst zou moeten worden ontbonden. Daar komt bij dat [werknemer] een gewaardeerde werknemer was en hij niet eerder een waarschuwing of andere vorm van maatregel heeft gekregen.
4.22.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de door VDL naar voren gebrachte feiten en omstandigheden
geenredelijke grond voor ontbinding opleveren.
4.23.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek zal afwijzen.
Ten aanzien van het incident ex artikel 223 Rv
4.24.
Omdat in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op de verzoeken van [werknemer] is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen.
Inzake de incassokosten
4.25.
De door [werknemer] gevorderde onweersproken buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar.
Inzake het verzoek en het tegenverzoek
4.26.
VDL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De kosten aan de zijde van [werknemer] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 1.086,00
- nakosten € 135,00 (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.469,00

5.De beslissing

De kantonrechter
Inzake het verzoek van [werknemer]
5.1.
vernietigt het op 15 februari 2024 gegeven ontslag op staande voet,
5.2.
veroordeelt VDL tot betaling aan [werknemer] van:
€ 3.745,85 bruto per maand aan achterstallig loon vanaf 15 februari 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over sub a);
tot betaling van de wettelijke rente over sub a) vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag van algehele betaling;
5.3.
veroordeelt VDL aan [werknemer] te verstrekken deugdelijke schriftelijke bruto/netto salarisspecificaties waarin het bedrag en betaling van het verschuldigde bedrag onder 5.2. is verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag dat VDL in gebreke blijft hiermee na betekening van deze uitspraak met een maximum van € 10.000,00;
5.4.
veroordeelt VDL om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na betekening zijn betaald,
Inzake de voorlopige voorziening
5.5.
wijst het verzoek af,
Inzake het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek vanVDL
5.6.
wijst het verzoek af,
Inzake alle verzoeken
5.7.
veroordeelt VDL in de proceskosten van € 1.469,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als VDL niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de uitspraak daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: NO
coll: