Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats] .
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de oudtante van twee minderjarige kinderen en hun vader. De oudtante vorderde de hervatting van de omgang met de kinderen, die sinds het overlijden van hun moeder in 2022 was opgeschort. De vader voerde verweer en stelde dat de omgang niet in het belang van de kinderen was, gezien de nieuwe gezinssituatie en de spanningen met de familie van de moeder. De voorzieningenrechter oordeelde dat de oudtante een nauwe persoonlijke betrekking tot de kinderen heeft en dat de omgang hervat diende te worden, maar met beperkingen in frequentie en duur. De omgang werd vastgesteld op een middag per veertien dagen, waarbij de vader de kinderen naar de oudtante brengt en zij na afloop weer teruggebracht worden. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit voor de kinderen en wees de vordering om een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling af. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.