ECLI:NL:RBLIM:2024:5831

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
C/03/324763 FARK 23-4498
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige en beoordeling van de gezagspositie van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van beide ouders over hun minderjarige kind te beëindigen. De minderjarige, geboren in 2012, woont al vijf jaar niet meer bij één van de ouders, en de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing is verstreken. De ouders zijn het erover eens dat de minderjarige niet bij hen kan wonen, gezien de verhoogde opvoedvraag die het kind heeft. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad beoordeeld op proportionaliteit en noodzakelijkheid, waarbij zij artikel 8 van het EVRM en relevante rechtspraak van het EHRM in acht heeft genomen. De rechtbank heeft besloten het gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij niet in staat is om haar ouderschap adequaat in te vullen door persoonlijke problematiek en een gebrek aan betrokkenheid. Het gezag van de vader is in stand gelaten, omdat beëindiging daarvan niet noodzakelijk en disproportioneel zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader, ondanks eerdere overvraging, zijn verantwoordelijkheden kan dragen en dat het in het belang van het kind is dat hij betrokken blijft. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een aantekening in het gezagsregister bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Roermond
Zaaknummer: C/03/324763 / FA RK 23-4498
Datum uitspraak: 27 augustus 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie Maastricht,
hierna te noemen de Raad,
over
[het kind], geboren op [geboortedatum] 2012 in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen [het kind] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J.M.S. Nass, kantoorhoudend te Gulpen,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R.M.J.K.M. Teeuwen, kantoorhoudend te Roermond,
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG, gevestigd te Heerlen,
hierna ook te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met als bijlage de bereidverklaring van Stichting Bureau Jeugdzorg, ontvangen op 27 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. J.M.S. Nass namens de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
Ondanks de leeftijd van [het kind] heeft de rechtbank afgezien van het horen van [het kind] . De rechtbank is van oordeel dat het horen van [het kind] , gelet op zijn ontwikkelingsachterstand en zijn kind-eigen problematiek, te belastend voor hem zou zijn.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [het kind] .
2.2.
[het kind] verblijft in een [gezinshuis] . Daarnaast heeft [het kind] een weekendpleeggezin waar hij één keer per maand verblijft.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 december 2018 [het kind] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 20 november 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 november 2019 een machtiging verleend om [het kind] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 20 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd(es) over [het kind] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter onderbouwing heeft de Raad, samengevat, het volgende aangevoerd. De Raad is van mening dat [het kind] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [het kind] is bekend met complexe kind-eigen problematiek, namelijk een laaggemiddeld intelligentieniveau, een taalontwikkelingsstoornis, een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand (functionerend op peuterniveau), epilepsie en een belast verleden waarbij hij getuige (en mogelijk ook slachtoffer) is geweest van huiselijk geweld. [het kind] vertoont ontremd gedrag op seksueel vlak en laat signalen van PTSS zien. De kind-eigen problematiek van [het kind] zorgt voor een verhoogde opvoedvraag, die de ouders nu en in de toekomst niet aankunnen door hun beperkte pedagogische vaardigheden. Ook met de door de uithuisplaatsing gecreëerde afstand wordt gezien dat het de ouders onvoldoende lukt om adequate (pedagogische) beslissingen te nemen in het belang van [het kind] . Er is bij de moeder sprake van een licht verstandelijke beperking en een belast verleden. De moeder heeft hierdoor een beperkte draagkracht, een korte spanningsboog en is minimaal leerbaar. De moeder is amper nog in beeld voor [het kind] . De moeder gedraagt zich ten opzichte van [het kind] passief en ongeïnteresseerd, zowel wat betreft haar contact met- en betrokkenheid bij [het kind] als ten aanzien van haar gezagsuitoefening. [het kind] en de moeder zijn van elkaar vervreemd geraakt. [het kind] zal zich ongetwijfeld door de moeder in de steek gelaten voelen. De vader is betrokken bij [het kind] en hij neemt naar zijn beste kunnen zijn verantwoordelijkheid als ouder, met aansturing vanuit de GI. Door de GI wordt echter gezien dat het de vader niet goed genoeg lukt om overstijgend te kunnen kijken naar het belang van [het kind] . Daar komt bij dat de vader overvraagd wordt in de gezagsuitoefening en overbelast raakt door het beroep dat daarbij op hem gedaan wordt. De vader heeft behoefte aan rust en hij denkt dat de gezagsbeëindiging hiervoor zal zorgen. De ouders hebben al jarenlang geen elke vorm van contact met elkaar en zij zijn beiden niet bereid om te werken aan hun communicatie en samenwerking in het belang van [het kind] . De Raad verwacht niet dat op dit gebied nog enige vorm van herstel en verbetering mogelijk is. De uitvoering van het gezamenlijk gezag is de afgelopen jaren alleen mogelijk geweest door de inspanningen en aanpak van de gezinsvoogd als tussenpersoon, hetgeen geen werkbare situatie is. Het beëindigen van het ouderlijk gezag van slechts één van de ouders zal een negatieve impact hebben op de strijd tussen de ouders, waardoor ook het (onbelaste) contact tussen [het kind] en de ouders in het gedrang kan komen. De Raad maakt zich zorgen dat [het kind] dan in een klempositie terecht zou komen en sluit niet uit dat hij hierdoor het contact met één van zijn ouders zou verliezen. De Raad acht het in het belang van [het kind] dat de GI als neutrale, professionele derde belast wordt met de voogdij over [het kind] . Er is binnen het netwerk van de ouders niemand waar (beide) ouders vertrouwen in hebben en het benoemen van iemand uit het netwerk van één van de ouders zal vermoedelijk zorgen voor strijd tussen de ouders.

4.De standpunten ter zitting

De Raad
4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en heeft verder nog het volgende aangevoerd:
Het is duidelijk dat de vader zijn best doet, maar dat hij overvraagd wordt. De moeder is niet volledig bereid en ook niet volledig in staat om haar verantwoordelijkheden ten opzichte van [het kind] op zich te nemen. Het perspectief van [het kind] ligt niet bij de ouders. Door het beëindigen van het gezag van de ouders zal er rust ontstaan, ook voor [het kind] . [het kind] heeft al veel meegemaakt en heeft een verhoogde opvoedingsvraag. Het is goed dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar er is nog een hele weg te gaan. [het kind] gaat ook richting de pubertijd en hij heeft te maken met een moeder die hem niet kan bieden wat hij nodig heeft. Daarnaast heeft [het kind] een belast verleden en is er sprake van onveilige hechting. Het gezag alleen bij de vader laten brengt te veel risico’s met zich mee, zeker gelet op de complexe problematiek van [het kind] . Ook zal er dan niet worden gewerkt aan de doelen die normaal gekoppeld zijn aan een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Het enige doel is dan nog dat het contact goed verloopt.
De moeder
4.2.
Namens de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd:
In beginsel is de moeder het niet eens met het verzoek. Het voelt voor haar als een enorme teleurstelling en een aantasting van haar moederschap. De moeder laat het echter aan de rechtbank over wat in het belang van [het kind] is. Mocht de rechtbank het gezag beëindigen, dan dient wel het gezag van beide ouders beëindigd te worden. De verhouding tussen de ouders is gebrouilleerd en de moeder ziet daarom de voogdij, in het geval van een gezagsbeëindiging, liever bij een onafhankelijke organisatie zoals de GI. De moeder is het wat dat betreft ook met de Raad eens. Er is anders een reële vrees dat het contact met de ouder zonder het gezag onder druk komt te staan in de toekomst. De moeder wil graag een rol blijven spelen in het leven van [het kind] . De moeder betreurt dat zij, met name door de reisafstand, steeds verder van [het kind] verwijderd raakt. De moeder voelt zich daarnaast niet prettig bij de begeleide omgang. Ze voelt zich op deze momenten erg bekeken. De moeder herkent zich niet in het beeld dat wordt geschetst in het raadsrapport dat ze niet meewerkt. De moeder gebruikt haar e-mailadres niet, waardoor ze vraagt om alles via de post te sturen. Indien het gezag van de moeder in stand wordt gehouden, zal de moeder net als altijd meewerken aan alles. Er zijn immers nooit problemen geweest met het nemen van gezagsbeslissingen. In beginsel ziet de moeder daarom ook geen noodzaak om haar gezag over [het kind] te beëindigen.
De vader
4.3.
De vader heeft, samengevat, het volgende aangevoerd:
Er is veel veranderd sinds het verzoek van de Raad is ingediend. De vader is inmiddels gescheiden en heeft een nieuwe woning met een kamer voor [het kind] . De rust in het leven van de vader is, sinds ongeveer acht maanden geleden, teruggekeerd. Het contact tussen de vader en [het kind] is geïntensiveerd en [het kind] verblijft één keer in de maand een weekend bij de vader. In de vakantie is [het kind] een hele week bij de vader geweest. Het beeld dat in het rapport naar voren komt over de overbelasting van de vader, klopt niet meer. De vader heeft goed contact met het gezinshuis en de GI. De vader begrijpt het verzoek van de Raad met betrekking tot de moeder. Met betrekking tot de vader ligt het echter, gelet op de positieve ontwikkelingen, anders. De vader vindt het belangrijk dat [het kind] contact heeft met de moeder. Dit zou niet veranderen als de vader alleen het gezag over [het kind] zou hebben. De vader vindt het vreselijk dat de moeder geen initiatief neemt in het contact met [het kind] , maar ze zal altijd de moeder van [het kind] blijven. De vader heeft zelf geen moeder meer, dus hij weet hoe belangrijk het is voor [het kind] om contact te hebben met zijn moeder. In de praktijk gaat het contact tussen [het kind] en de moeder via het pleeggezin. Als [het kind] behoefte heeft aan contact, wordt er via het pleeggezin geprobeerd om contact te leggen met de moeder. De GI en de vader hebben daar geen rol in, en dat lijkt de vader ook niet wenselijk. De vader stelt dat er geen noodzaak is om het gezag van de vader over [het kind] te beëindigen. [het kind] heeft er geen last van als het gezag bij de vader ligt. De vader heeft laten zien dat hij rust heeft in zijn leven en dat er geen regelzaken meer blijven liggen. De vader zou graag het gezag over [het kind] behouden. De vader benadrukt dat los van de beslissing van de rechtbank over het gezag, hij er altijd zal blijven zijn voor [het kind] . De vader zou zich, gelet op de ongelijkheid die tussen de ouders zou kunnen ontstaan, erbij kunnen neerleggen als het gezag van beide ouders beëindigd zou worden.
De GI
4.4.
De GI sluit zich aan bij het standpunt van de Raad. De GI geeft verder aan dat het goed gaat met [het kind] . Hij heeft zijn plekje gevonden in het gezinshuis waar hij nu verblijft. [het kind] heeft regelmatig omgang met de vader en af en toe met de moeder. Als er puur vanuit [het kind] gekeken wordt, is hij niet bezig is met wie de gezagsbeslissingen neemt. Voor [het kind] is het van belang dat er goed voor hem gezorgd wordt en dat hij onbelast contact kan hebben met allebei zijn ouders. Er zijn sinds vorig jaar positieve ontwikkelingen te zien. Ook ziet de GI dat de vader altijd betrokken is geweest bij [het kind] . Toch is de GI van mening dat de voogdij het beste bij de GI kan liggen. Dit mede gelet op de ervaringen met de ouders uit het verleden. De GI begrijpt dat dit gevoelsmatig voor de ouders niet makkelijk is.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in beginsel aan het bepaalde in artikel 1: 266 lid1 onder a BW is voldaan. [het kind] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Er is bij [het kind] sprake van complexe kind-eigen problematiek, die bestaat uit een laaggemiddeld intelligentieniveau en een taalontwikkelingsstoornis Zijn sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau ligt op peuterniveau en hij lijdt bovendien aan epilepsie. Daarnaast heeft [het kind] een belast verleden, waarbij hij mogelijk trauma’s heeft opgelopen. De complexe problematiek, en het gedrag dat hierbij komt kijken, maakt dat [het kind] meer dan gemiddeld van zijn opvoeders nodig heeft en vraagt. De afgelopen jaren is gebleken dat de ouders de verhoogde opvoedvraag van [het kind] niet aankunnen. Met een machtiging tot uithuisplaatsing verblijft [het kind] sinds november 2019 al niet meer bij één van de ouders. Alle betrokkenen zijn het eens dat het perspectief van [het kind] niet langer bij één van de ouders ligt. [het kind] zit op de juiste plek in het gezinshuis, waar aan zijn verhoogde opvoedvraag tegemoet gekomen wordt. De rechtbank acht de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing bij (één van) de ouders verstreken.
5.3.
Omdat gezagsbeëindiging een maatregel is die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouders, van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend, moet er terughoudend met deze maatregel worden omgegaan. Om deze reden dient de maatregel aan de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dus ook aan de maatstaven die in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn vastgelegd, getoetst te worden. Dit brengt met zich mee dat onderzocht moet worden of de maatregel noodzakelijk is. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM): EHRM 6 oktober 2015, N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverwegingen 65 en 66. De rechtbank zal op grond hiervan hierna ten aanzien van de moeder en de vader los van elkaar beoordelen of een gezagsbeëindiging noodzakelijk en proportioneel is.
Ten aanzien van de moeder
5.4.
De rechtbank acht gezagsbeëindiging ten aanzien van de moeder noodzakelijk en proportioneel, waardoor de rechtbank het gezag van de moeder over [het kind] zal beëindigen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Er is bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek in de vorm van beperkte(re) verstandelijke vermogens. Dit brengt met zich mee dat de moeder beperkt leerbaar is en een gebrek aan zelfinzicht heeft. Daarnaast heeft de moeder een belast verleden. De moeder is door haar persoonlijke problematiek niet in staat om invulling te geven aan haar ouderschap en gezagspositie. De moeder stelt zich ten opzichte van [het kind] passief op. Zo neemt zij geen initiatief in het hebben van contact en/of omgang met [het kind] en is zij nauwelijks tot niet betrokken in het leven van [het kind] . Het lukt de moeder onvoldoende om naar haar eigen aandeel hierin te kijken, nu zij de oorzaak van de vervreemding van [het kind] lijkt te zoeken in de lange reisafstand tot [het kind] . De rechtbank ziet echter dat het de moeder zelfs niet lukt om structureel contact te hebben met [het kind] op afstand, zoals bijvoorbeeld via videobellen. Het lukt de moeder verder alleen om een handtekening te zetten als de medewerker van de GI het document zelf bij haar bezorgt. Wanneer de moeder vervolgens haar handtekening zet, doet zij dit zonder kennis te nemen van de inhoud van het document dat zij tekent. Het regelen van belangrijke zaken voor [het kind] kost de medewerker van de GI als gevolg hiervan onevenredig veel moeite en levert daarnaast steeds vertraging op. Dit is uiteraard niet in belang van [het kind] , omdat met name door zijn complexe kind-eigen problematiek regelmatig belangrijke zaken zoals hulpverlening of medische aangelegenheden, geregeld moeten worden. Zo ontbrak ten tijde van het opmaken van het rapport door de Raad nog steeds de handtekening van de moeder onder het behandelplan voor de dagbesteding van [het kind] . Hoewel namens de moeder is aangevoerd dat zij zich niet herkent in dit beeld en dat zij wel overal aan meewerkt, acht de rechtbank dit onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Ook met betrekking tot haar gezagspositie laat de moeder onvoldoende reflecterend vermogen zien, waardoor verbetering niet te verwachten is. De rechtbank benadrukt dat de reden waarom de moeder niet in staat is om haar gezagspositie in te vullen, mede gelegen is in haar persoonlijke problematiek en dus voor een gedeelte bestaat uit onmacht. De rechtbank ziet echter ook, gelet op haar houding, dat er sprake is van onvoldoende bereidheid bij de moeder, wat daar de reden ook voor zij. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de beslissing om het gezag van de moeder over [het kind] te beëindigen gevoelsmatig lastig zal zijn voor haar, benadrukt de rechtbank dat de beslissing geen invloed hoeft te hebben op de band, het contact en de omgang die zij heeft met [het kind] . Voor [het kind] en zijn ontwikkeling is het belangrijk dat hij zijn moeder in zijn leven heeft, ook als zij geen gezag over hem heeft.
Ten aanzien van de vader
5.5.
De rechtbank acht gezagsbeëindiging ten aanzien van de vader niet noodzakelijk en bovendien disproportioneel, zodat de rechtbank het gezag van de vader over [het kind] niet zal beëindigen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De Raad heeft met betrekking tot de vader aangevoerd dat hij overvraagd wordt, waardoor hij zijn gezag over [het kind] onvoldoende kan uitvoeren. Gebleken is dat de vader, ten tijde van het raadsonderzoek, inderdaad overvraagd werd doordat er veel in zijn leven speelde met name met betrekking tot zijn nu ex-vrouw en de invloed daarvan op zijn verhouding tot [het kind] . Gebleken is echter ook dat de situatie van de vader er inmiddels al ongeveer acht maanden anders uitziet. De vader heeft in de afgelopen periode laten zien dat hij zijn zaken op orde heeft en dat hij het belang van [het kind] voorop kan stellen. De omgang tussen de vader en [het kind] is geïntensiveerd, waardoor [het kind] nu één keer in de maand een weekend bij de vader verblijft en waardoor [het kind] in de vakantie zelfs een hele week bij de vader is geweest. Naast de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode, heeft de vader laten zien altijd al betrokken te zijn geweest in het leven van [het kind] . Zelfs op de momenten dat hij overvraagd werd, heeft hij altijd interesse getoond en het contact met [het kind] onderhouden. Hoewel de vader ook toegeeft dat er regelzaken zijn blijven liggen in het verleden, heeft hij ook voldoende gemotiveerd dat dit nu al geruime tijd niet meer is gebeurd. De vader heeft goed contact met het gezinshuis, het weekendpleeggezin en de GI en is actief betrokken bij het nemen van belangrijke beslissingen voor en over [het kind] . Van de zijde van de Raad is nog gewezen op het feit dat vader geen toestemming heeft gegeven voor verblijf van [het kind] bij het pleeggezin tijdens de feestdagen in 2022 in verband met een verschil van inzicht met het weekendpleeggezin. Als gevolg hiervan heeft [het kind] het pleeggezin tijdens de feestdagen niet kunnen bezoeken en heeft hij die dagen alleen gezeten. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de vader hiermee niet in het belang van [het kind] heeft gehandeld, dient te worden meegewogen dat het gaat om een eenmalig incident dat relatief lang geleden heeft plaatsgevonden en op zichzelf lijkt te staan. Van de zijde van de Raad zijn geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die erop kunnen wijzen dat het gedrag van vader als ambivalent is te beschouwen. Het is aan de rechtbank om het verzoek van de Raad mede te beoordelen op grond van de huidige feiten en omstandigheden. De rechtbank constateert dat de huidige feiten en omstandigheden met betrekking tot de vader afwijken van de situatie ten tijde van het indienen van het verzoek. Hoewel de Raad en de GI aangeven dat de positieve ontwikkelingen nog pril zijn, acht de rechtbank de ontwikkelingen op dit moment voldoende bestendig. Onder de huidige omstandigheden acht de rechtbank de zeer ingrijpende maatregel van een gezagsbeëindiging van de vader disproportioneel. Op grond van artikel 8 EVRM dient, wanneer het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen te worden boven de zwaardere maatregel. Deze maatstaf geldt ook als deze lichtere maatregelen, in dit geval de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, in beginsel niet bedoeld zijn voor voortdurende situaties zoals deze. Daarbij weegt voor de rechtbank ook mee dat [het kind] , gelet op zijn complexe kind-eigen problematiek, door de GI en de ouders niet belast wordt met de jaarlijkse verzoeken met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. [het kind] heeft er hierdoor geen last van als deze maatregelen voortduren en ook zijn toekomstperspectief is voor hem duidelijk. Nu het gezag van de vader in stand blijft, blijft ook de GI betrokken bij [het kind] en kan de GI de vader waar nodig ondersteunen in het kader van de ondertoezichtstelling. Aan zorgen over eventuele toekomstige overvraging van de vader kan gewerkt worden met de GI, nu de rechtbank het aannemelijk acht dat de vader beschikt over voldoende zelfinzicht en leerbaarheid. De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande dat, hoewel er in het beginsel is voldaan aan het criterium gelegen in artikel 1:266 lid 1 onder a BW, de noodzaak voor beëindiging van het gezag van de vader over [het kind] ontbreekt en dat de maatregel disproportioneel is, waarmee het beëindigen van het gezag van de vader in dit geval een schending van artikel 8 EVRM oplevert. De rechtbank zal daarom het verzoek van de Raad met betrekking tot de gezagsbeëindiging van de vader afwijzen.
5.6.
Over de ongelijke verhouding die hierdoor mogelijk tussen de ouders zal ontstaan met als gevolg – zoals de Raad stelt – dat er een reële kans bestaat dat [het kind] in de toekomst het contact met één van zijn ouders zal te verliezen, overweegt de rechtbank het volgende. Deze vrees, voor zover deze reëel te noemen is, acht de rechtbank op zichzelf staand niet genoeg reden om het gezag van de vader alsnog te beëindigen. [het kind] is niet bezig met wie de gezagsbeslissingen over hem neemt. Het contact tussen de moeder en [het kind] wordt op dit moment geregeld via het pleeggezin, zonder tussenkomst van de GI en/of de vader. De rechtbank ziet niet in waarom dit zou veranderen als het gezag van de moeder wordt beëindigd terwijl de vader het gezag over [het kind] behoudt. Bovendien blijft de GI betrokken om eventuele problemen die na deze beslissing ontstaan, aan te pakken. Ten slotte acht de rechtbank het de verantwoordelijkheid van de moeder om initiatief te tonen en ervoor te zorgen dat zij contact met [het kind] blijft houden.
5.7.
Aangezien de rechtbank het verzoek van de Raad slechts gedeeltelijk zal toewijzen, zal de rechtbank het meer of anders verzochte afwijzen. Omdat de vader het gezag over [het kind] zal behouden en er dus geen gezagsvoorziening zal ontbreken, is het niet noodzakelijk om een voogd over [het kind] te benoemen. Daarom zal de rechtbank ook dit onderdeel van het verzoek afwijzen.
Aantekening in het gezagsregister
5.8.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [moeder] , geboren op [geboortedatum] 1985 over:
[het kind] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [plaatsnaam] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
6.4.
wijst het meer en anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.Th.M. Raab (voorzitter), mr. L.N. Geerman en mr. E.F.M. van Swaaij, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. M.C. Bouvrie als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.