ECLI:NL:RBLIM:2024:5942

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
11188795 CV EXPL 24-3324
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een kamer door een verhuurder na bedreiging en vernielingen door de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], en gedaagde, PARKSTRAD BEWINDVOERING B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde]. De eisers vorderden ontruiming van een kamer die door [naam onderbewindgestelde] werd gehuurd, na een incident op 5 juni 2024 waarbij [naam onderbewindgestelde] vernielingen aanrichtte en eisers bedreigde via een whatsapp-bericht. De kantonrechter oordeelde dat [naam onderbewindgestelde] tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst en dat zijn gedrag ernstige tekortkomingen vertoonde die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van 14 dagen voor de ontruiming, en veroordeelde PB tot betaling van de huur en proceskosten. De vordering van [eiser sub 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien hij geen verhuurder was van de kamer.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11188795 \ CV EXPL 24-3324
Vonnis in kort geding van 2 september 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.G.H.J. Niemarkt,
tegen
PARKSTRAD BEWINDVOERING B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[naam onderbewindgestelde], wonend te [woonplaats 3] ,
te Brunssum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PB,
gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 9 februari 2015 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen van [naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde] ) en daarbij PB benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
Eisende partij sub 1 (hierna te noemen: [eiser sub 1] ) heeft met [naam onderbewindgestelde] op 22 oktober 2019 een huurovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst huurt [naam onderbewindgestelde] van [eiser sub 1] een onzelfstandige woonruimte (kamer 10) op het adres [adres] te [woonplaats 3] . De overeengekomen huur bedraagt momenteel € 430,00 per maand.
2.3.
[eiser sub 1] en zijn broer [eiser sub 2] (hierna: [eiser sub 2] ) zijn de eigenaars van het pand waarvan de door [naam onderbewindgestelde] gehuurde kamer onderdeel uitmaakt.
2.4.
Op 5 juni 2024 waren [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aanwezig in het pand om daar (onderhouds)werk te verrichten. Er heeft zich toen ’s middags een incident met [naam onderbewindgestelde] voorgedaan, als gevolg waarvan de politie ter plaatse is geweest.
2.5.
[eiser sub 1] heeft op 7 juni 2024 bij de politie aangifte tegen [naam onderbewindgestelde] gedaan wegens mishandeling op 5 juni 2024. Van die aangifte heeft de politie proces-verbaal opgemaakt.
2.6.
[eiser sub 2] heeft op 13 juni 2024 aangifte gedaan tegen [naam onderbewindgestelde] wegens bedreiging op 5 juni 2024. Ook van die aangifte heeft de politie proces-verbaal opgemaakt.
2.7.
De beide processen-verbaal vermelden dat de broers [eiser] ook verklaard hebben dat [naam onderbewindgestelde] vernielingen aangericht heeft op 5 juni 2024.
2.8.
[naam onderbewindgestelde] heeft op 5 juni 2024 via whatsapp een bericht naar [eiser sub 1] gestuurd. Het bericht bestaat uit een foto van [naam onderbewindgestelde] en een onbekende man met een zonnebril. Beide mannen hebben hun vuisten gebald. Onder de foto heeft [naam onderbewindgestelde] de volgende tekst toegevoegd: “Ik ga jou echt pijn doen”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van het pand aan [adres] (kamer 10) te [woonplaats 3] en betaling van de huur, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
PB voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert [naam onderbewindgestelde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Volgens [eiser] is [naam onderbewindgestelde] tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en heeft [naam onderbewindgestelde] zich niet als goed huurder gedragen. [eiser] stelt dat in een (eventueel nog te voeren) bodemprocedure de huurovereenkomst met [naam onderbewindgestelde] ontbonden zal worden. [eiser] stelt er spoedeisend belang bij te hebben dat PB (als bewindvoerder van het vermogen van [naam onderbewindgestelde] ) reeds nu bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser sub 2] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering. Hij is weliswaar eigenaar van het pand waarin [naam onderbewindgestelde] een kamer huurt, maar [eiser sub 2] is geen verhuurder van die kamer. [eiser sub 2] kan zich daarom jegens [naam onderbewindgestelde] niet beroepen op (eventuele) tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst en [eiser sub 2] kan dus evenmin met succes vorderen dat PB op grond van die tekortkomingen het eigendom van [eiser sub 2] dient te ontruimen.
4.3.
De kantonrechter zal hierna de vordering van [eiser sub 1] beoordelen.
4.3.1.
De kantonrechter stelt in dat kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.3.2.
Ook met inachtneming van de hiervoor geschetste terughoudendheid is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [eiser sub 1] moet worden toegewezen op grond van de hiernavolgende overwegingen.
4.4.
[eiser sub 1] stelt dat hij op 5 juni 2024 is geslagen en bedreigd door [naam onderbewindgestelde] , dat [naam onderbewindgestelde] op die dag vernielingen heeft aangericht en dat [naam onderbewindgestelde] ook op andere momenten overlast veroorzaakt in het gehuurde. [naam onderbewindgestelde] (formeel: PB) betwist veel van de door [eiser sub 1] gestelde feiten. Hij betwist [eiser sub 1] geslagen te hebben. Ook betwist hij het merendeel van de gestelde vernielingen. Verder heeft hij naar eigen zeggen [eiser sub 1] tijdens het incident niet bedreigd. Daarnaast ontkent [naam onderbewindgestelde] dat hij overlast veroorzaakt in het pand. Deze betwistingen kunnen [naam onderbewindgestelde] niet baten. Enkele onderdelen van het gedrag dat [eiser sub 1] hem verwijt, erkent [naam onderbewindgestelde] namelijk wel. De kantonrechter is van oordeel dat die wel erkende gedragingen voldoende zijn voor toewijzing van de vordering tot ontruiming.
4.5.
[naam onderbewindgestelde] stelt dat hij op 5 juni 2024 heel erg kwaad was op [eiser sub 1] . De kantonrechter begrijpt uit het relaas van [naam onderbewindgestelde] dat hij erop had gerekend werk voor [eiser sub 1] te kunnen verrichten voor € 150,00 en dat dit niet is doorgegaan omdat iemand anders dat werk al verricht had. [naam onderbewindgestelde] stelt dat hij dit geld hard nodig had voor de behandeling van zijn hond. Ook tegen die achtergrond is het gedrag van [naam onderbewindgestelde] echter absoluut onaanvaardbaar. Hij erkent immers in zijn woede met een fiets van een andere huurder gegooid te hebben en ook erkent hij dat hij met een schop heeft gegooid die in een muur is blijven steken als gevolg waarvan die muur beschadigd is geraakt. Daar komt nog bij dat [naam onderbewindgestelde] vervolgens aan [eiser sub 1] een uiterst bedreigend bericht heeft verstuurd (zie 2.8.). Deze vaststaande feiten in onderlinge samenhang bezien, zijn naar het oordeel van de kantonrechter, aan te merken als ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Door zijn gedrag heeft [naam onderbewindgestelde] het voor [eiser sub 1] (en diens broer) die dag onmogelijk gemaakt om verder te gaan met de onderhoudswerkzaamheden die zij toe aan het pand wilden verrichten. Ook nu nog durven de gebroeders [eiser] het pand waar [naam onderbewindgestelde] zijn kamer huurt niet te betreden. Dat is alleszins begrijpelijk gezien het intimiderend gedrag van [naam onderbewindgestelde] tijdens het incident en het bedreigende bericht dat hij vervolgens gestuurd heeft naar [eiser sub 1] . Een verhuurder hoeft dergelijk gedrag van een huurder niet te accepteren en de eerst twee maanden daarna (ter zitting) door [naam onderbewindgestelde] gemaakte excuses voor zijn gedrag, kunnen dit niet meer ongedaan maken. Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft [eiser sub 1] in voldoende mate aannemelijk gemaakt aangezien (onbetwist) vast staat dat [eiser] noodzakelijke werkzaamheden in het pand moet uitvoeren en dat is onmogelijk zolang [naam onderbewindgestelde] nog in het pand verblijft. Uit dit alles volgt dat de vordering tot ontruiming van de door [naam onderbewindgestelde] gehuurde woonruimte zal worden toegewezen. Omdat PB de bewindvoerder van de goederen van [naam onderbewindgestelde] is, zal zij worden daartoe worden veroordeeld. De termijn waarbinnen PB de ontruiming van de woning bewerkstelligd dient te hebben zal op de gebruikelijke termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
4.6.
Tegen de gevorderde veroordeling tot betaling van de huur met ingang van
1 augustus 2024 tot de ontruiming, alsmede de wettelijke rente, heeft PB geen verweer gevoerd. Ook dit onderdeel van de vordering van [eiser] zal worden toegewezen.
4.7.
PB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
Totaal
1.036,97
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiser sub 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
veroordeelt PB om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het pand aan [adres] (kamer 10) te [woonplaats 3] te verlaten en te ontruimen en bezemschoon op te leveren, onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort en ter vrije en algehele beschikking van [eiser sub 1] te stellen,
5.3.
veroordeelt PB om aan [eiser sub 1] € 430,00 per maand te betalen vanaf
1 augustus 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van verzuim tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt PB in de proceskosten van € 1.036,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.
RW