ECLI:NL:RBLIM:2024:6032

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/320837 / HA ZA 23-340 en C/03/325515 / HA ZA 23-546
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een geldlening in het kader van een echtscheiding met verweer op basis van verjaring en rechtsverwerking

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde 320837, eiser 325515]. De vordering van [eiseres] betreft de nakoming van een geldlening van € 70.647,00 die zij aan [gedaagde 320837, eiser 325515] en [gedaagde 325515] heeft verstrekt om een belastingschuld af te lossen. [gedaagde 320837, eiser 325515] erkent de hoofdelijkheid van de lening, maar stelt dat de vordering is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de vordering niet is verjaard, omdat er geen bewijs is dat [eiseres] de lening in 2014 heeft opgeëist. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] tot terugbetaling van € 70.647,00 toe, evenals de buitengerechtelijke incassokosten, maar wijst het deel van de vordering dat betrekking heeft op een aanvullend bedrag van € 8.000,00 af, omdat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. In de vrijwaringszaak heeft [gedaagde 320837, eiser 325515] gevorderd dat [gedaagde 325515] hem vrijwaart voor de aanspraken van [eiseres], maar deze vordering wordt afgewezen omdat er geen bewijs is voor de gestelde afspraak. De rechtbank legt de proceskosten op aan [gedaagde 320837, eiser 325515].

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/320837 / HA ZA 23-340
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 10 juli 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/03/320837 / HA ZA 23-340 van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen,
tegen
[gedaagde 320837, eiser 325515],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 320837, eiser 325515] ,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/03/325515 / HA ZA 23-546 van
[gedaagde 320837, eiser 325515],
te [woonplaats 2] ,
eisende partij
hierna te noemen: [gedaagde 320837, eiser 325515] ,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn,
tegen
[gedaagde 325515],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 325515]
advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 22 november 2023,
- het B8-formulier van [gedaagde 320837, eiser 325515] met producties 1 tot en met 4,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juni 2024,
- de door mr. Linssen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord,
- het B8-formulier van [gedaagde 320837, eiser 325515] met producties 1 tot en met 4,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juni 2024.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is de moeder van [gedaagde 325515] . Deze was gehuwd met [gedaagde 320837, eiser 325515] . Dit huwelijk is ergens in 2014 door echtscheiding ontbonden.
3.2.
Tijdens hun huwelijk hebben [gedaagde 320837, eiser 325515] en [gedaagde 325515] een schuld bij de belastingdienst opgebouwd van € 70.647,00. [gedaagde 320837, eiser 325515] en [gedaagde 325515] hebben in 2008 een geldbedrag van die omvang van [eiseres] geleend om de schuld aan de belastingdienst af te lossen. [eiseres] heeft het geleende geldbedrag rechtstreeks overgemaakt aan de belastingdienst. Daarnaast heeft zij een geldbedrag van € 8.000,00 overgemaakt op een bankrekening ten name van [gedaagde 320837, eiser 325515] .
3.3.
Bij vonnis van de politierechter van 19 februari 2016 is [gedaagde 320837, eiser 325515] onder meer veroordeeld voor - kort gezegd - het houden van een hennepplantage. Hij is in verband daarmee veroordeeld tot betaling van € 9.324,25 in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel. [gedaagde 320837, eiser 325515] heeft deze vordering voldaan.
3.4.
Bij brief van 21 april 2022 heeft mr. Linssen [gedaagde 320837, eiser 325515] namens [eiseres] gesommeerd om binnen 30 dagen € 78.647,00 aan [eiseres] te betalen. Aan die sommatie heeft [gedaagde 320837, eiser 325515] geen gehoor gegeven.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
4.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde 320837, eiser 325515] tot betaling van € 78.647,00, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde 320837, eiser 325515] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.3.
[gedaagde 320837, eiser 325515] vordert - samengevat - dat [gedaagde 325515] wordt veroordeeld om aan [gedaagde 320837, eiser 325515] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde 320837, eiser 325515] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde 325515] in de kosten van de vrijwaring.
4.4.
[gedaagde 325515] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
Lening € 70.647,00
5.1.
De vordering van [eiseres] is voor een bedrag van € 70.647,00 in hoofdsom gebaseerd op de lening die zij aan [gedaagde 320837, eiser 325515] en [gedaagde 325515] heeft verstrekt in verband met de schuld aan de belastingdienst. [eiseres] stelt dat de lening opeisbaar is en dat [gedaagde 320837, eiser 325515] hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van het geleende en wijst erop dat zij [gedaagde 320837, eiser 325515] daartoe tevergeefs heeft gesommeerd.
5.2.
[gedaagde 320837, eiser 325515] erkent dat hij hoofdelijk aansprakelijk is maar stelt niet gehouden te zijn tot terugbetaling. Zijn argumenten worden hierna besproken.
5.2.1.
[gedaagde 320837, eiser 325515] stelt dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Bij de beoordeling van dit verweer moet voorop worden gesteld dat partijen het erover eens zijn dat uit de overeenkomst van geldlening een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd is voortgevloeid. Dit betekent dat, ingevolge artikel 3:307 lid 1 en 2 BW, de vordering van [eiseres] verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen zij heeft medegedeeld tot opeising over te gaan (en na verloop van 20 jaren, maar dat speelt sowieso niet in deze zaak).
[gedaagde 320837, eiser 325515] stelt dat opeising plaatsvond in 2014, rondom de echtscheiding van hem en [gedaagde 325515] . Volgens [gedaagde 320837, eiser 325515] is toen voor het eerst de terugbetaling van het geleende bedrag ter sprake gekomen en is hij geconfronteerd met de opeising van de lening. Hij verwijst daartoe naar een brief van 10 januari 2018 van de toenmalige advocaat van [gedaagde 325515] waarin wordt gerefereerd aan de lening (waarvan de hoogte wordt gesteld op € 80.000,00) en aangegeven wordt dat deze in het kader van de echtscheidingsprocedure herhaaldelijk aan de orde is gekomen.
Het beroep van [gedaagde 320837, eiser 325515] op verjaring slaagt niet. Uit de door hem gestelde feiten kan immers niet worden afgeleid dat [eiseres] de lening in 2014 heeft opgeëist. De enige concrete stelling van [gedaagde 320837, eiser 325515] op dat punt is de verwijzing naar de brief van 10 januari 2018 van de advocaat van [gedaagde 325515] . Voor zover daarin wordt verwezen naar hetgeen zich in 2014 zou hebben afgespeeld gaat het echter niet kenbaar over een opeising door [eiseres] . Aan de brief kan dan ook geen steun worden ontleend voor de stelling dat een opeising in 2014 zou hebben plaatsgevonden. Niet is gesteld dat opeising daarna heeft plaatsgevonden op een moment dat meer dan vijf jaar voor de ontvangst van de brief van 21 april 2022 (zie 3.4.) lag.
5.2.2.
[gedaagde 320837, eiser 325515] heeft verder gesteld dat [gedaagde 325515] moet instaan voor de terugbetaling van de lening omdat [gedaagde 320837, eiser 325515] en [gedaagde 325515] dit zouden hebben afgesproken. Mocht zo’n afspraak zijn gemaakt - waarover meer in de vrijwaringszaak - betreft dat de onderlinge draagplicht tussen de hoofdelijk verbonden schuldenaren. Daar is de schuldeiser vanzelfsprekend niet aan gebonden. Mocht een dergelijke afspraak zijn gemaakt, doet dat dus op zichzelf niet af aan het recht van [eiseres] om van [gedaagde 320837, eiser 325515] te vorderen.
5.2.3.
[gedaagde 320837, eiser 325515] heeft zich, tot slot, beroepen op rechtsverwerking. Hij stelt daartoe dat [eiseres] moet hebben geweten van de hiervoor al benoemde afspraak die [gedaagde 320837, eiser 325515] beweert met [gedaagde 325515] te hebben gemaakt. [eiseres] heeft verklaard dat zij niet weet of heeft geweten van een dergelijke afspraak. [gedaagde 320837, eiser 325515] heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld aan de hand waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat [eiseres] wel heeft geweten van de gestelde afspraak. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld of aangenomen dat [eiseres] bij [gedaagde 320837, eiser 325515] de gerechtvaardigde indruk heeft gewekt dat zij jegens hem geen aanspraak meer zou maken op nakoming van de overeenkomst van geldlening. Het beroep op rechtsverwerking gaat daarom niet op.
5.3.
Voor zover de vordering van [eiseres] strekt tot betaling van
€ 70.647,00 in hoofdsom zal deze dus worden toegewezen.
Lening € 8.000,00
5.4.
[eiseres] stelt dat de overboeking van € 8.000,00 (zie 3.2.) ook uit hoofde van geldlening heeft plaatsgevonden. Zij vordert op die grond terugbetaling van ook dit bedrag. [gedaagde 320837, eiser 325515] heeft betwist dat dit bedrag is geleend. Hij meent zich te kunnen herinneren dat de overboeking te maken had met een schenking aan hem en [gedaagde 325515] .
5.5.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 149 en 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering draagt [eiseres] de stelplicht en - bij betwisting - de bewijslast van haar stelling dat er (aanvullend) een bedrag van € 8.000,00 is geleend. [gedaagde 320837, eiser 325515] hoeft zijn stelling dat er geschonken is niet te bewijzen. [eiseres] heeft, behoudens het overgeboekt zijn van het geld, geen feiten of omstandigheden gesteld ter onderbouwing van haar stelling. Zij heeft daarmee niet voldaan aan haar stelplicht, wat betekent dat dit deel van haar vordering zal worden afgewezen zonder dat aan bewijslevering wordt toegekomen.
Kosten en rente
5.6.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.561,47 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.481,47 bij € 70.647,00 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 1.481,47 toe.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
70.647,00
- buitengerechtelijke incassokosten
1.481,47
Totaal
72.128,47
5.8.
[gedaagde 320837, eiser 325515] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.036,85
5.9.
De niet weersproken vorderingen ten aanzien van de wettelijke rente over de hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in de vrijwaringszaak
5.10.
[gedaagde 320837, eiser 325515] stelt dat [gedaagde 325515] hem moet vrijwaren voor de aanspraken van [eiseres] omdat dit tussen hen zou zijn overeengekomen. Volgens [gedaagde 320837, eiser 325515] is afgesproken dat [gedaagde 325515] de schuld uit geldlening van haar moeder zou dragen en [gedaagde 320837, eiser 325515] de schuld in verband met de vordering wederrechtelijk voordeel (zie 3.3.) en een schuld ter hoogte van
€ 19.000,00 aan energiekosten. Onderdeel van de afspraak zou ook zijn dat [gedaagde 320837, eiser 325515] ‘de schuld’ op zich zou nemen voor de hennepplantage.
5.11.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [gedaagde 320837, eiser 325515] aangevoerd dat [gedaagde 325515] niet strafrechtelijk is vervolgd voor de hennepplantage en niet is aangesproken op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook is zij niet geconfronteerd met de schuld ter zake van de energiekosten, aldus [gedaagde 320837, eiser 325515] . Verder wijst hij erop dat [gedaagde 325515] na het uiteengaan van partijen de rentelasten voor de geldlening heeft voldaan, waar partijen dat voorheen gezamenlijk betaalden.
5.12.
[gedaagde 325515] betwist dat de door [gedaagde 320837, eiser 325515] gestelde afspraak is gemaakt. Zij wijst er in dat kader onder meer op dat de schuld die zij volgens die afspraak zou dragen een veel grotere omvang heeft (ten minste € 70.647,00) dan de schulden die [gedaagde 320837, eiser 325515] beweerdelijk zou dragen (€ 9.324,25 + € 19.000,00). Ook betwist zij het bestaan van de schuld in verband met energiekosten. De reden dat zij niet strafrechtelijk is aangesproken voor de hennepplantage is volgens [gedaagde 325515] dat zij er niets mee te maken had. Dat zij haar moeder de rentevergoeding is blijven betalen heeft de maken met de volgens [gedaagde 325515] daartoe bestaande juridische en morele verplichting.
5.13.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat de door [gedaagde 320837, eiser 325515] gestelde afspraak niet schriftelijk is vastgelegd. Ook zijn er geen andere fysieke bewijsstukken waaraan (een begin van) bewijs kan worden ontleend, zoals brieven, e-mails of anderszins vastgelegde contacten tussen partijen en/of hun advocaten. Wat dan overblijft zijn de onder 5.11. vermelde argumenten. Die overtuigen niet. Het verband tussen het uitblijven van de strafrechtelijke vervolging van [gedaagde 325515] voor de hennepplantage - en daarmee het niet veroordeeld worden tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel - en de gestelde afspraak spreekt niet vanzelf en vindt geen steun in andere feiten en omstandigheden. Het feit dat [gedaagde 325515] de rentevergoeding aan [eiseres] is blijven betalen, waar partijen dat eerst samen deden, is niet zo’n feit. Daarvoor zijn immers ook andere aannemelijke redenen, zoals die [gedaagde 325515] heeft aangevoerd. Daarbij komt dat [gedaagde 325515] er terecht op heeft gewezen dat het niet voor de hand ligt dat zij een schuld van minimaal ruim € 70.000,00 zou dragen waartegenover [gedaagde 320837, eiser 325515] schulden ter hoogte van een kleine
€ 20.000,00 zou gaan dragen. De slotsom is dat [gedaagde 320837, eiser 325515] met wat hij heeft gesteld, mede bezien in het licht van het verweer van [gedaagde 325515] , niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, wat betekent dat zijn vordering zal worden afgewezen zonder dat aan bewijslevering wordt toegekomen. In het midden kan blijven of [gedaagde 325515] betrokken was bij de hennepplantage en ook hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar het bestaan van de gestelde schuld aan energiekosten.
5.14.
[gedaagde 320837, eiser 325515] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 325515] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.692,00

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [gedaagde 320837, eiser 325515] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 72.128,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over
€ 70.647,00 met ingang van 21 mei 2022 en over € 1.481,47 vanaf de dag van dagvaarding, steeds tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 320837, eiser 325515] in de proceskosten van € 4.036,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 320837, eiser 325515] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 320837, eiser 325515] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
6.6.
wijst de vordering af,
6.7.
veroordeelt [gedaagde 320837, eiser 325515] in de proceskosten van € 2.692,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 320837, eiser 325515] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
veroordeelt [gedaagde 320837, eiser 325515] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.9.
verklaart de onder 6.7. en 6.8. uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.