ECLI:NL:RBLIM:2024:6262

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
10981722 \ CV EXPL 24-1263
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in het kader van een nalatenschap

In deze zaak vordert [eiser], als vereffenaar van de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster], betaling van een bedrag van € 16.384,41 van [gedaagde], de zoon van erflaatster. [eiser] stelt dat erflaatster in totaal € 15.000,00 aan [gedaagde] heeft geleend, en dat deze bedragen terugbetaald moeten worden. [gedaagde] betwist echter dat het om een lening gaat en stelt dat de bedragen schenkingen zijn die niet terugbetaald hoeven te worden. Tijdens een gesprek op 21 januari 2022 zou [gedaagde] hebben erkend dat het om een lening ging, maar [gedaagde] ontkent dit en is bereid om het bedrag in te brengen in het kader van de vereffening van de nalatenschap.

De kantonrechter overweegt dat de bewijslast voor de stelling dat het bedrag aan [gedaagde] is geleend bij [eiser] ligt. De gespreksnotitie van 21 januari 2022, waar [eiser] naar verwijst, is een eenzijdig document dat niet door [gedaagde] is ondertekend. De kantonrechter concludeert dat de vordering van [eiser] niet is komen vast te staan, omdat er geen specifiek bewijs is geleverd dat de bedragen als lening zijn verstrekt. Daarom wordt de vordering afgewezen en wordt [eiser] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10981722 \ CV EXPL 24-1263
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser] , IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN VEREFFENAAR IN DE NALATENSCHAP VAN WIJLEN MEVROUW [erflaatster],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.E.P.R. Noij,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek
- [gedaagde] heeft geen conclusie van dupliek genomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) is op [overlijdensdatum] 2020 overleden.
2.2.
[gedaagde] is een zoon van erflaatster en een van de zeven erfgenamen.
2.3.
Erflaatster heeft (bij leven) in de periode 30 oktober 2015 tot en met 9 februari 2016 in totaal een bedrag van € 15.000,00 via haar betaalrekening aan [gedaagde] (en zijn echtgenote) betaald.
2.4.
[eiser] is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster en in die hoedanigheid heeft hij op 19 januari 2022 een gesprek gevoerd met [gedaagde] over de ontvangen betalingen.
2.5.
[eiser] heeft bij e-mail van 2 februari 2022 aan [gedaagde] verzocht mee te delen wat de grondslagen van de overschrijvingen zijn.
2.6.
Door [eiser] zijn een aantal sommatiebrieven naar [gedaagde] gestuurd waarin door [eiser] het standpunt wordt ingenomen dat de ontvangen betalingen leningen zijn die terugbetaald moeten worden. [gedaagde] heeft echter te kennen gegeven dat de bedragen geschonken zijn maar dat hij bereid is deze onder voorwaarden terug te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 16.384,41, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] (samengevat) het volgende aan. Erflaatster heeft aan [gedaagde] in totaal een bedrag van € 15.000,00 overgemaakt en [eiser] stelt dat dit bedrag een lening was die moet worden terugbetaald. [eiser] stelt dat [gedaagde] tijdens het gesprek op 21 januari 2022 erkend heeft dat het om een lening gaat. Daarnaast vordert [eiser] de wettelijke rente. [eiser] berekent de wettelijke rente vanaf 16 november 2023 tot en met 4 maart 2024 op € 265,16. Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] aan hem een vergoeding van € 1.119,25 voor buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, inclusief de daarover verschuldigde btw.
3.3.
[gedaagde] stelt dat de ontvangen bedragen schenkingen zijn, die niet terugbetaald hoeven te worden. Hij betwist dat hij heeft erkend dat het om een lening gaat. Wel zou [gedaagde] bereid zijn het schenkingsbedrag, in het kader van de vereffening van de nalatenschap, in te brengen.
3.4.
[eiser] voert in de conclusie van repliek aan dat [gedaagde] geen bewijsstukken heeft overlegd van de schenking en beroept zich (nogmaals) op de gespreksnotitie van 21 januari 2022 die bij de dagvaarding als productie 3 is overlegd.
3.5.
Op de conclusie van repliek van [eiser] is door [gedaagde] niet meer gereageerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of het door erflaatster aan [gedaagde] ter beschikking gestelde geldbedrag van in totaal € 15.000,00 moet worden aangemerkt als een geldlening.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de stelplicht - en bij een gemotiveerde betwisting - de bewijslast van de stelling dat het bedrag aan [gedaagde] is geleend op [eiser] , nu hij zich op het rechtsgevolg van deze stelling (namelijk: betaling) beroept. Dat [gedaagde] zich, in het kader van zijn betwisting van de door [eiser] gestelde grondslag van de vordering, op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een schenking, brengt niet met zich dat [gedaagde] daarvan de bewijslast heeft.
4.3.
[eiser] verwijst bij repliek opnieuw naar de gespreksnotitie van
21 januari 2022 (productie 3) waarin [gedaagde] volgens [eiser] zou hebben erkend dat hij van erflaatster geld te leen zou hebben ontvangen voor de aankoop van een woning, en dat [gedaagde] het geleende geld onder voorwaarden zou willen terugstorten.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De gespreksnotitie van 21 januari 2022 is een eenzijdig opgesteld stuk dat niet door [gedaagde] is ondertekend of op andere wijze door [gedaagde] akkoord is bevonden. Dat levert op zichzelf dan geen bewijsmiddel op. Maar al was het anders, dan nog kan het in dat stuk opgenomen standpunt van [gedaagde] gewoon juist zijn, te weten dat het (niet om een lening maar) om een gift ging. Het kan immers zo zijn, dat erflaatster en [gedaagde] er destijds van zijn uitgegaan dat die gift wel op enig moment moest worden ingebracht. De gift moet in dat geval worden beschouwd als een voorschot op de erfenis van [gedaagde] , hetgeen precies is wat [gedaagde] beweert. De grondslag van de vordering van [eiser] , dat het hier gaat om een lening, is daarmee niet komen vast te staan. Nu daarvan ook geen specifiek bewijs is aangeboden, zal de vordering reeds daarom moeten worden afgewezen.
4.5.
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van [gedaagde] te vergoeden. Deze worden tot aan dit vonnis begroot op € 50,00 verletkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de verletkosten van € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
VC