ECLI:NL:RBLIM:2024:6441

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
10833436 CV EXPL 23-5456
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten en premies door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeerde, met betrekking tot onbetaalde zorgkosten en premies. De procedure begon met een dagvaarding waarin VGZ een gedetailleerde specificatie van de vordering heeft overgelegd, inclusief maandpremies en zorgkosten vanaf november 2016. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 8 mei 2024 VGZ de gelegenheid gegeven om te reageren op het verweer van de gedaagde dat de vordering verjaard zou zijn. VGZ heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de verjaringstermijn is gestuit, en de gedaagde heeft van de gelegenheid om hierop te reageren geen gebruik gemaakt.

De kantonrechter heeft vervolgens de argumenten van de gedaagde beoordeeld, waaronder de stelling dat de hoofdsom volledig betaald zou zijn en dat er onterecht premies in rekening zijn gebracht tijdens een verblijf in Aruba. De gedaagde heeft echter geen bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verweer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ de zorgverzekering tijdig heeft beëindigd en dat de gedaagde onvoldoende feiten heeft aangedragen om de hoogte van de vordering te betwisten.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van VGZ toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.356,60, vermeerderd met rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.064,48. Het vonnis is uitgesproken op 18 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10833436 CV EXPL 23-5456
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024
- de akte van VGZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

de vordering is voldoende gespecificeerd
2.1.
VGZ heeft bij de dagvaarding een lijst van 8 pagina’s gevoegd waarin de hoofdsom is gespecificeerd. Hierop staan onder meer maandpremies vanaf november 2016 en zorgkosten vanaf december 2016. Bij de zorgkosten is onder meer opgenomen de factuurdatum, het vorderingsnummer in verband met de factuur vanuit de zorgverlener, informatie over de verleende zorg en de behandelperiode. De vordering is hiermee voldoende gespecificeerd.
de vordering is niet verjaard
2.2.
Bij tussenvonnis van 8 mei 2024 heeft de kantonrechter VGZ in de gelegenheid gesteld om bij akte uitlating te reageren op het, meest verstrekkende, verweer van [gedaagde] dat de vordering is verjaard (artikel 3:308 BW). [gedaagde] doelt op de vijfjaarperiode van 2018 tot 2023. VGZ heeft hierop een zestal brieven ingebracht, daterende van 24 februari 2017 tot
16 mei 2022. De brieven zien op de premies vanaf november 2016 en de laatste brief heeft betrekking op de volledige hoofdsom in kwestie. VGZ heeft met die stukken gesteld, en onderbouwd, dat de verjaringstermijn is gestuit. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Daarmee wordt uitgegaan van hetgeen VGZ heeft ingebracht. De vordering is niet verjaard.
de hoofdsom is niet al volledig betaald
2.3.
[gedaagde] voert het verweer dat alles middels een regeling betaald is en dat VGZ dit op 10 oktober 2023 telefonisch ook zo aan hem heeft bevestigd, maar dit alles is bij een blote stelling gebleven. Zo zijn geen betalingsbewijzen of andere stukken ingebracht om die stelling te onderbouwen. Dit had wel op zijn weg gelegen. Volgens VGZ is de regeling niet nagekomen en per 30 juli 2021 komen te vervallen. [gedaagde] heeft voor de aanmaning van
2 juli 2023 een deelbetaling van € 2.584,48 gedaan, en hiermee is rekening gehouden. Verdere betalingen zijn niet komen vast te staan.
er zijn niet teveel premies in rekening gebracht
2.4.
[gedaagde] voert aan dat VGZ in de periode dat hij in Aruba verbleef, zes maanden vanaf juli 2021, ten onrechte premies in rekening heeft gebracht, maar die stelling is niet juist gebleken. VGZ heeft bij repliek namelijk gesteld, en met brieven onderbouwd, dat VGZ de zorgverzekering heeft beëindigd per 30 juli 2021. Daarbij is aangegeven dat een wel nog gefactureerde premie is verrekend. [gedaagde] is hier bij dupliek niet meer op ingegaan, anders dan te beamen dat het bedrag is verminderd vanwege het verblijf op Aruba.
er zijn geen kosten ten onrechte in rekening gebracht
2.5.
[gedaagde] voert tot slot aan dat een deel van de declaraties onjuist zijn. [gedaagde] doelt op een declaratie van 17 juli 2018 en een van 23 oktober 2020 en stelt die behandeling respectievelijk dat onderzoek niet te hebben gehad. Bij dupliek zijn nog een twintigtal andere declaraties die zien op laboratoriumonderzoek, met als datum 24 juli 2020, betwist. [gedaagde] heeft evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat er fouten zijn gemaakt bij de declaraties. Zo is met name niet gesteld of gebleken dat hij zich destijds heeft gewend tot VGZ of de zorgverlener en/of dat de onderliggende facturen niet kloppen. Bij repliek heeft VGZ nog een telefoonnotitie van 15 mei 2018 ingebracht, waaruit is op te maken dat [gedaagde] destijds kenbaar heeft gemaakt de factuur onduidelijk te vinden (niet meer en niet minder). De hier betwiste declaraties zijn allen van ná de datum van dit telefoongesprek. Overigens is uit de specificatie ook niet op te maken dat [gedaagde] , zoals hij zelf stelt, twintig keer naar het laboratorium is geweest (de declaraties zijn immers van een en dezelfde datum) of dat hij migraine zou hebben (maar wel dat een onderzoek naar enigerlei vorm van hoofdpijn heeft plaatsgehad). [gedaagde] heeft ook niet verzocht dat VGZ de onderliggende facturen inbrengt en de kantonrechter ziet hiertoe, gezien het vorenstaande, ook geen noodzaak. [gedaagde] had destijds uitleg dienen te vragen. De hoogte van de vordering is kortom niet gemotiveerd betwist.
Daarbij komt nog dat [gedaagde] vooraleerst stelt dat alles is betaald terwijl er ook twee betalingsregelingen zijn getroffen. Hieruit volgt dat [gedaagde] de vordering in feite erkent.
de vorderingen worden toegewezen
2.6.
Gezien het vorenstaande ligt de vordering voor wat betreft de (restant)hoofdsom voor toewijzing gereed. De vordering om de hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente, door VGZ tot 30 oktober 2023 berekend op € 133,06, is niet betwist en is eveneens toewijsbaar.
2.7.
VGZ vordert € 187,96 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (de kantonrechter: berekend over € 1.035,58, rekening houdend met de al voor de aanmaning gedane betalingen zonder de rente). VGZ heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. VGZ heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat VGZ geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is gelijk aan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten Besluit is bepaald. Daarom wordt ook dit bedrag toegewezen.
2.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- rente tot 30 oktober 2023

3.620,06
133,06
- buitengerechtelijke incassokosten
187,96
+
totaal
3.941,08
- betalingen
2.584,48
-/-
Totaal
1.356,60
2.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
510,00
(2,50 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.064,48

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 1.356,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.064,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.
NIv