In deze zaak, behandeld door de kantonrechter op 7 februari 2024, vordert de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar, een terugbetaling van bedragen die door de gedaagde zijn opgenomen uit een bouwrekening. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden in een gezamenlijke woning, hebben een hypothecaire lening afgesloten voor de aankoop van deze woning. De gedaagde heeft op verschillende momenten bedragen van de bouwrekening opgenomen, waarvan een aanzienlijk bedrag is gebruikt voor de aankoop van een auto. Na de beëindiging van hun relatie is de gezamenlijke woning verkocht, waarbij een overwaarde is gerealiseerd. De eiseres stelt dat de gedaagde onterecht gemeenschappelijke gelden heeft aangewend voor privédoeleinden en vordert de helft van de opgenomen bedragen terug.
De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de eiseres niet kan slagen. Ten eerste is niet aangetoond waar de gedaagde de eerste twee opgenomen bedragen aan heeft besteed, waardoor de vordering op deze punten niet kan worden toegewezen. Ten tweede is vastgesteld dat de auto eigendom is van de gedaagde en dat er geen afspraken zijn gemaakt over de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenwoning. De eiseres heeft geen andere juridische grondslag aangevoerd voor haar vordering, wat leidt tot de afwijzing van haar verzoek. De eiseres wordt bovendien in de proceskosten verwezen, die op nihil worden gesteld.