ECLI:NL:RBLIM:2024:650

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
10391214 CV EXPL 23-1017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van bedragen opgenomen uit bouwrekening na beëindiging van affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter op 7 februari 2024, vordert de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar, een terugbetaling van bedragen die door de gedaagde zijn opgenomen uit een bouwrekening. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden in een gezamenlijke woning, hebben een hypothecaire lening afgesloten voor de aankoop van deze woning. De gedaagde heeft op verschillende momenten bedragen van de bouwrekening opgenomen, waarvan een aanzienlijk bedrag is gebruikt voor de aankoop van een auto. Na de beëindiging van hun relatie is de gezamenlijke woning verkocht, waarbij een overwaarde is gerealiseerd. De eiseres stelt dat de gedaagde onterecht gemeenschappelijke gelden heeft aangewend voor privédoeleinden en vordert de helft van de opgenomen bedragen terug.

De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de eiseres niet kan slagen. Ten eerste is niet aangetoond waar de gedaagde de eerste twee opgenomen bedragen aan heeft besteed, waardoor de vordering op deze punten niet kan worden toegewezen. Ten tweede is vastgesteld dat de auto eigendom is van de gedaagde en dat er geen afspraken zijn gemaakt over de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenwoning. De eiseres heeft geen andere juridische grondslag aangevoerd voor haar vordering, wat leidt tot de afwijzing van haar verzoek. De eiseres wordt bovendien in de proceskosten verwezen, die op nihil worden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 10391214 CV EXPL 23-1017
Vonnis van de kantonrechter van 7 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats 1] aan de [adres 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] aan de [adres 2] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 3 maart 2023
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond in een gezamenlijke eigendomswoning aan de [adres 3] in [woonplaats 1] .
2.2.
Partijen hadden voor de aanschaf van de gezamenlijke woning een hypothecaire lening afgesloten. Een onderdeel daarvan bestond uit een bouwrekening die bedoeld was voor de renovatie van de woning.
2.3.
Op 1 december 2019 en op 21 januari 2019 heeft [gedaagde] bedragen van respectievelijk € 500,00 en € 200,00 van de bouwrekening opgenomen, en op 8 juni 2022 een bedrag van € 3.527,86. Dat laatste bedrag heeft [gedaagde] aangewend om een Audi Q7 E-Tron aan te kopen. Het kenteken van de auto staat op naam van [gedaagde] .
2.4.
Een aantal maanden voor het uitbrengen van de dagvaarding is aan de relatie tussen partijen een einde gekomen. De gezamenlijke woning is voor € 307.500,00 verkocht. Het openstaand saldo van de hypothecaire lening bij de Rabobank bedroeg € 223.805,41. Na verrekening van enkele rentebedragen en de kosten die met de verkoop gepaard gingen, resteerde een overwaarde van € 79.641,15. Op 6 december 2022 is laatstgenoemd bedrag in gelijke delen (ieder € 39.820,00) aan partijen door de notaris uitbetaald.
2.5.
[gedaagde] heeft de auto nadat partijen uit elkaar zijn gegaan onder zich gehouden.
2.6.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om binnen een week de helft van de hierboven genoemde door [gedaagde] opgenomen bedragen van in totaal € 4.227,86, derhalve € 2.113,93, aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] heeft die vordering buiten rechte betwist en heeft tot op heden niet aan die sommatie voldaan.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis van:
  • € 2.113,93 hoofdsom
  • € 383,68 vergoeding van buitengerechtelijke kosten
  • de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag van voldoening
een ander onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Volgens [eiseres] zijn de door [gedaagde] in privé opgenomen bedragen verdisconteerd in het eindsaldo van de hypotheek, waardoor zij daar indirect aan heeft meebetaald. Dat vindt zij niet juist en redelijk, aldus [eiseres] in het exploot. De helft van die bedragen dient [gedaagde] daarom aan haar terug te betalen
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de eerste twee opnames (die van € 500,00 en € 200,00) kan de vordering reeds niet slagen nu [eiseres] niet uitlegt waar [gedaagde] die bedragen aan heeft besteed. Dat die bedragen door [gedaagde] zijn aangewend ten behoeve van hemzelf is niet vast komen staan. De vordering kan voor wat betreft deze geldopnames daarom niet slagen nu daarvoor te weinig is gesteld.
4.2.
Ten aanzien van de auto heeft te gelden dat partijen het erover eens zijn dat deze eigendom is van [gedaagde] . Verder heeft te gelden dat partijen ongehuwd hebben samengewoond, er geen sprake is geweest van een geregistreerd partnerschap en er geen afspraken zijn gemaakt in een samenlevingscontract dan wel anderszins iets is vastgelegd over de vermogensrechtelijke gevolgen van een scheiding. In essentie stelt [eiseres] dat [gedaagde] gedurende de samenwoning ten onrechte gemeenschappelijke gelden heeft aangewend ter voldoening van een privéschuld (ten behoeve van de aankoop van de auto). Welnu, de daarvoor geldende regeling van reprise en récompense (artikel 1:96 lid 5 BW) is hier niet van toepassing (vgl. ECLI:NL:HR:2019:504).
4.3.
Enige andere grondslag stelt [eiseres] niet (zij stelt geen enkele grondslag). Dat brengt reeds mee dat de vordering moet worden afgewezen, met verwijzing van [eiseres] in de kosten, te stellen op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , gesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK