ECLI:NL:RBLIM:2024:6735

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C03.325116/HA ZA 23-528
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koopovereenkomst en tekortkoming in nakoming bij levering van gebrekkige producten voor gietvloeren

In deze zaak heeft eiseres, een bedrijf dat gietvloeren verkoopt, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die producten levert voor het aanbrengen van gietvloeren. Eiseres stelt dat de geleverde producten gebrekkig zijn, wat heeft geleid tot klachten van zes consumenten over de kwaliteit van de aangebrachte gietvloeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schending van de klachtplicht of verjaring is, en dat er voldoende bewijs is dat de producten van gedaagde zijn gebruikt bij vier van de zes consumenten. De rechtbank is voornemens een deskundigenonderzoek te gelasten om de tekortkomingen te onderzoeken. Eiseres vordert onder andere schadevergoeding en de levering van deugdelijke producten voor herstel. Gedaagde voert verweer en stelt dat eiseres niet-ontvankelijk is en dat er geen gebreken zijn. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de benoeming van een deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/325116 / HA ZA 23-528
Vonnis van 2 oktober 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. D. Evers,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.A.M. Hoogveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 november 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de akte eiswijziging en overlegging producties,
- de mondelinge behandeling van 10 september 2024 en de tijdens de mondelinge
behandeling overgelegde pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verkoopt en verhandelt onder meer primers, rolcoatings en gietmassa’s op basis van polyurethaan en epoxyharsen.
2.2.
[eiseres] houdt zich onder meer bezig met de verkoop van gietvloeren aan consumenten.
2.3.
Diverse consumenten hebben bij [eiseres] een gietvloer besteld, waaronder de families [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] (hierna: de zes consumenten). Voor het aanbrengen en afwerken van de vloeren bij de zes consumenten heeft [eiseres] de firma [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) ingeschakeld. [naam bedrijf] heeft als bedrijfsactiviteit het aanbrengen/afwerken van vloeren en wanden, waaronder gietvloeren.
2.4.
[naam bedrijf] heeft bij [gedaagde] in de periode april tot en met juli 2024 diverse producten gekocht. [gedaagde] heeft daartoe aan [naam bedrijf] meerdere facturen gestuurd tot een bedrag van € 13.497,06 inclusief btw. Deze facturen zijn door [naam bedrijf] aan [gedaagde] voldaan.
2.5.
De werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen en afwerken van de gietvloer bij de zes consumenten zijn door [naam bedrijf] uitgevoerd en opgeleverd. [eiseres] heeft facturen verstuurd aan de consumenten en [naam bedrijf] aan [eiseres] .
2.6.
Na oplevering van de vloeren zijn er volgens [eiseres] ten aanzien van alle vloeren van de zes consumenten klachten binnengekomen met betrekking tot de kwaliteit. De klachten zagen volgens [eiseres] op het zeer snel beschadigen van de vloeren en de aanwezigheid van beschadigde punten in de vloeren, ongeacht de intensiteit van het gebruik.
2.7.
[eiseres] heeft [naam partijdeskundige] (hierna: [naam partijdeskundige] ) als partijdeskundige ingeschakeld. [naam partijdeskundige] heeft op 12 mei 2022 de vloer bij één van de consumenten onderzocht, waarna [naam partijdeskundige] een rapport heeft opgesteld. In dat rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“De oorzaak van de genoemde klacht is te wijten aan het materiaal. Het is dermate zacht dat dit makkelijk deukt bij een lichte val of krast bij het verschuiven van een stoel. Dit is inherent aan het materiaal en niet te wijten aan plaatsingsfouten.”
Herstel kan volgens [naam partijdeskundige] plaatsvinden door het schuren van de zachte toplaag en het opnieuw aanbrengen van een harde afwerkvloer. De herstelkosten inclusief nevenkosten voor de zes vloeren worden door [naam partijdeskundige] begroot op € 41.258,77.
2.8.
Op 2 juni 2023 heeft [naam bedrijf] zijn vorderingen op [gedaagde] gecedeerd aan [eiseres] .
2.9.
Lopende de procedure heeft [naam partijdeskundige] op verzoek van [eiseres] op 24 januari 2024 de vloer bij de familie [naam 2] , [naam 4] en [naam 6] beoordeeld en vervolgens een tweede rapportage uitgebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst met [naam bedrijf] en daardoor gehouden is om een schadevergoeding te betalen aan [naam bedrijf] ;
voor recht verklaart dat de sub 1 bedoelde schadevergoeding rechtsgeldig is overgedragen door [naam bedrijf] aan [eiseres] ;
[gedaagde] veroordeelt aan [eiseres] te betalen een bedrag ad € 44.888,42 aan schadevergoeding, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente;
[gedaagde] op straffe van een dwangsom veroordeelt aan [eiseres] binnen veertien [de rechtbank begrijpt: dagen] na betekening van het vonnis alle deugdelijke producten ter beschikking te stellen die nodig zijn voor het herstel van de vloeren, waarbij onder deugdelijke producten in ieder geval dient te worden verstaan de producten genoemd op de facturen van [gedaagde] (productie 1 bij dagvaarding);
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure vermeerderd met wettelijke rente daarover;
[gedaagde] veroordeelt in de nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan die vorderingen, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Tussen [naam bedrijf] en [gedaagde] is een koopovereenkomst tot stand gekomen. [gedaagde] is door het leveren van gebrekkige producten ten behoeve van gietvloeren (zogeheten “leefbeton”) van de zes consumenten toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. [1] [gedaagde] moet de schade vergoeden die [naam bedrijf] c.q. [eiseres] door de toerekenbare tekortkoming lijdt. [2]
3.3.
[gedaagde] voert verweer. De dagvaarding kwalificeert volgens [gedaagde] als een obscuur libel en volgens haar ontbreekt het [eiseres] aan een vorderingsrecht.
Bovendien is volgens [gedaagde] geen sprake van gebreken, is er niet tijdig geklaagd over de vermeende gebreken en zijn de vorderingen inmiddels verjaard. Bovendien ontbreekt een ingebrekestelling en verzuim aan de zijde van [gedaagde] . Tot slot voert [gedaagde] aan dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de beweerdelijke schade afstuit op het exoneratiebeding opgenomen in haar algemene voorwaarden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Schending van de informatieplicht en substantiëringsplicht?
4.1.
[gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De dagvaarding kwalificeert namelijk als een obscuur libel omdat het de meest elementaire onderbouwing en begrijpelijkheid [3] ontbeert, aldus [gedaagde] . Met name is door [eiseres] niets concreets gesteld over welke producten afkomstig van [gedaagde] bij welke van de zes consumenten tot welke problemen hebben geleid.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding op grond van de wet (op straffe van nietigheid) onder meer de eis en de gronden daarvan moet vermelden. [4] De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding de eisen (op pagina 13) en de gronden ervan (pagina 7 en 8) vermeldt. De dagvaarding voldoet ook aan de minimale eisen van leesbaarheid en begrijpelijkheid. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Beschikt [eiseres] over vorderingsrechten?
4.3.
[gedaagde] voert vervolgens aan dat [eiseres] niet beschikt over vorderingsrechten. Dit omdat zij door de cessie op 2 juni 2023 geen rechthebbende is geworden van enige vordering op [gedaagde] . [naam bedrijf] beschikte op 2 juni 2023 namelijk niet over een opeisbare vordering op [gedaagde] . Er was geen sprake van verzuim en er ontbrak bovendien een omzettingsverklaring. [5] Daarmee betreft de akte van 2 juni 2023 een cessie zonder recht of titel. [6] Bovendien is de vordering die Van der Werf beoogde over te dragen, onvoldoende bepaald. [7]
4.4.
[eiseres] voert aan dat zij wel degelijk door de cessie op 2 juni 2023 over een vorderingsrecht op [gedaagde] beschikt. [eiseres] maakt aanspraak op nakoming, zodat een omzettingsverklaring in dit geval niet hoefde te worden uitgebracht.
4.5.
De rechtbank concludeert met [eiseres] dat [eiseres] aanspraak maakt op nakoming en niet op vervangende schadevergoeding. Onder 4 vordert zij immers - kort gezegd - om [gedaagde] te veroordelen tot het ter beschikking stellen van alle deugdelijke producten die nodig zijn voor het herstel van de vloeren bij de zes consumenten. [eiseres] maakt weliswaar (onder 3) ook aanspraak op schadevergoeding wegens noodzakelijk herstel. Anders dan [gedaagde] stelt is voor het vorderen van een dergelijke schadevergoeding geen ingebrekestelling vereist. Het gaat bij de hiervoor genoemde schade om kosten waarvan [eiseres] stelt die te moeten maken als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] . Deze schade kan niet alsnog door (een correcte) nakoming ongedaan worden gemaakt omdat bij het toebrengen van gevolgschade nakoming onmogelijk is. [eiseres] (althans [naam bedrijf] ) heeft de volgens haar van [gedaagde] ontvangen gebrekkige producten immers al verwerkt in de al aangebrachte vloeren bij de zes consumenten. Het betreft daarmee gevolgschade, dat wil zeggen door [eiseres] definitief geleden schade.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat [naam bedrijf] ten tijde van de cessie geen opeisbare vordering had op [gedaagde] .
4.6.
De rechtbank volgt [gedaagde] ook niet in haar stelling dat de vordering die [naam bedrijf] beoogde over te dragen onvoldoende bepaald is. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de akte van cessie in voldoende duidelijk welke vordering het betreft. In de akte van cessie is onder punt 1.1. immers bepaald dat het onderwerp van de cessie-akte is de cessie van de opeisbare vorderingen die [naam bedrijf] heeft op [gedaagde] , waaronder de vorderingen uit hoofde van schadevergoeding. Daarnaast wordt onder dit punt vermeld dat [naam bedrijf] aan [eiseres] wenst te cederen de vorderingen met een hoofdsom van € 41.248,77, uitgaande van een kosteloze levering van de benodigde grondstoffen, te vermeerderen met de opgelopen rente en bijkomende kosten. In de akte van cessie wordt daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk verwezen naar de nakomingsvordering en de schadevergoedingsvordering.
4.7.
De conclusie hiervan is dat [naam bedrijf] haar vorderingsrechten op [gedaagde] aan [eiseres] heeft overgedragen middels cessie. De verweren van [gedaagde] op dit punt worden daarom verworpen.
Is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst(en)?
4.8.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. [eiseres] stelt kort gezegd dat [gedaagde] tekort is geschoten door een ondeugdelijk product te leveren dat niet geschikt bleek te zijn voor het aanbrengen van een deugdelijke gietvloer.
Schending van de klachtplicht en verjaring
4.9.
[gedaagde] voert als verweer dat [eiseres] (althans [naam bedrijf] ) zijn (contractuele en wettelijke) klachtplicht heeft geschonden en dat de vorderingen zijn verjaard. [eiseres] heeft op 16 juli 2021 enkel een klacht geuit ten aanzien van de familie [naam 4] . Ten aanzien van de andere vijf consumenten heeft [naam bedrijf] en/of [eiseres] nooit bij [gedaagde] geklaagd.
4.10.
De rechtbank ziet aanleiding om deze verweren samen te bespreken.
Vast staat dat partijen zich in eerste instantie hebben gefocust op het in onderling overleg gezamenlijk oplossen van de kwestie. Dat volgt niet alleen uit de tijdens de mondelinge behandeling van de zaak namens [eiseres] gegeven (onbetwiste) toelichting over de gang van zaken in die periode, maar ook uit de tussen partijen gevoerde (e-mail)correspondentie. Zo is in de e-mail die op 30 juli 2021 namens [gedaagde] is gestuurd het volgende opgenomen:
Ik/ [gedaagde] loop niet weg voor de problemen en gaan dit samen met jullie oplossen. Echter het kost wat
tijd.
De klanten kunnen gerust gesteld worden dat er aan een gezamenlijke oplossing wordt gewerkt.
In deze mail komt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk tot uitdrukking dat partijen zich in die periode hebben gericht op het samen zoeken naar een oplossing. Bij die insteek past naar het oordeel van de rechtbank niet nu achteraf een hard beroep op schending van de klachtplicht en/of verjaring. Daarbij komt dat uit voornoemde namens [gedaagde] gezonden e-mail blijkt dat [gedaagde] kennelijk wél bekend was met meerdere klachten van klanten en dus niet alleen met een klacht van de familie [naam 4] , zoals door [gedaagde] is gesteld. Deze verweren van [gedaagde] worden daarom verworpen.
Is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst? (vervolg)
4.11.
[gedaagde] voert vervolgens aan dat voor geen van de bij de zes consumenten aangebrachte vloeren, waarover volgens [eiseres] klachten zijn binnengekomen, vaststaat dat bij het aanbrengen ervan producten zijn gebruikt die van haar afkomstig zijn.
4.11.1.
Dit verweer slaagt naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vloeren van twee (van de zes) consumenten. Voor wat betreft de consumenten [naam 3] en [naam 5] geldt naar het oordeel van de rechtbank namelijk dat uit niets blijkt dat bij het aanbrengen van de vloeren bij die consumenten door [naam bedrijf] de producten van [gedaagde] zijn gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank had het, mede ook gezien het verweer van [gedaagde] , op de weg van [eiseres] gelegen om de koppeling tussen de gestelde gebrekkige vloeren (bij die twee consumenten) en de door [gedaagde] geleverde producten te onderbouwen. Nu [eiseres] daarin niet is geslaagd voor wat betreft die twee vloeren bij die consumenten, moet het deel van de vorderingen dat daarop betrekking heeft worden afgewezen.
4.11.2.
Voor de bij de overige vier consumenten door [naam bedrijf] aangebrachte vloeren geldt dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat dit vloeren betreffen ten behoeve waarvan door [gedaagde] producten zijn geleverd. Op de facturen van [gedaagde] zijn namelijk afleveradressen opgenomen. Daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] bij deze vier consumenten producten heeft afgeleverd:
 de factuur van [gedaagde] van 15 februari 2021 met nummer F1FL-275 vermeldt als afleveradres het adres van familie [naam 2] ;
 de factuur van [gedaagde] van 9 april 2021 met nummer F1FL-631 vermeldt als afleveradres het adres van familie [naam 1] ;
 de factuur van [gedaagde] van 17 juni 2021 met nummer F1FL-1060 vermeldt als afleveradres het adres van familie [naam 4] ;
 de factuur van [gedaagde] van 5 juli 2021 met nummer F1FL-1174 vermeldt als afleveradres het adres van familie [naam 6] .
Daarmee heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate onderbouwd dat bij het aanbrengen van de vloeren bij die vier consumenten producten van [gedaagde] zijn gebruikt. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de producten van [gedaagde] zijn gebruikt bij het aanbrengen van de vloeren bij [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 6] .
De rapportages van [naam partijdeskundige]
4.12.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst(en) verwezen naar twee rapportages van [naam partijdeskundige] . [gedaagde] heeft diverse bezwaren opgeworpen tegen (de inhoud van) die rapportages. De rechtbank is van oordeel dat zij niet op grond daarvan (een) tekortkoming(en) aan de zijde van [gedaagde] kan aannemen omdat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan (een gedeelte van) de rapportages. Uit de rapportage volgt dat het onderzoek is verricht op basis van een uitsluitend visuele inspectie. Verder volgt uit de rapportage niet dat er een (gedegen) onderzoek is gedaan naar de alternatieve oorzaken / verklaringen voor de vastgestelde gebreken. Bovendien volgt uit de tweede rapportage van [naam partijdeskundige] dat er bij één consument 180 m2 vloer is aangebracht, waarbij een deel van de aangebrachte vloer (90 m2 op de verdiepingsvloer) wel aan de eisen voldoet en een deel (90 m2 op de begane grondvloer) niet. Dit is naar het oordeel van de rechtbank opvallend te noemen en de rapportage geeft geen daar geen verklaring voor. Bovendien is door [gedaagde] onbetwist gesteld dat er vanuit één en dezelfde badge door [gedaagde] producten ten behoeve van meerdere consumenten zijn geleverd, waarover niet door alle consumenten klachten zijn geuit. In de rapportages wordt daarvoor geen verklaring gegeven. Kortom: er bestaat aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de op eenzijdig verzoek opgestelde rapportages.
4.13.
De rechtbank is daarom voornemens om een deskundigenonderzoek door één deskundige te gelasten, waarbij bijvoorbeeld onderstaande vragen aan de deskundige kunnen worden voorgelegd:
Is in uw visie sprake van gebreken aan de vloer in de woning(en)? Kunt u daarbij aangeven aan welke normen u de vloer heeft getoetst en waarom?
Voor zover sprake is van een gebrek of gebreken: kunt u de oorzaak of oorzaken daarvan vaststellen?
a. Zo ja, wat is/zijn volgens u die oorzaak/oorzaken en met welke mate van zekerheid kunt u die vaststellen?
b. Indien meerdere oorzaken een rol spelen, kunt u dan aangeven in welke mate die oorzaken ieder aan de gebreken hebben bijgedragen?
c. Voor zover u van mening bent dat de oorzaak (mede) is gelegen in de door [gedaagde] geleverde producten:
i. Kunt u dan een verklaring geven voor het feit dat ten aanzien van de familie [naam 6] de verdiepingsvloer (volgens het tweede rapport van [naam partijdeskundige] ) wel aan de eisen voldoet?
ii. Kunt u een verklaring geven voor het feit dat [gedaagde] vanuit één en dezelfde badge producten heeft geleverd, waarover niet door alle consumenten klachten zijn geuit?
3. Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.14.
Voordat wordt overgegaan tot het gelasten van een deskundigenonderzoek, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de persoon van de te benoemen deskundige;
- de aan de deskundige voor te leggen vragen.
4.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiseres] worden betaald.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.16.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.17.
Zoals al op zitting aan partijen voorgehouden geeft de rechtbank partijen ook - mede met het oog op de kosten - in overweging om samen afspraken te maken over (het beperken van) het aantal door de deskundige te onderzoeken adressen.
4.18.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
Kan [gedaagde] zich beroepen op beperking van haar aansprakelijkheid?
4.19.
[gedaagde] beroept zich tot slot op een exoneratiebeding, opgenomen in haar algemene voorwaarden. De rechtbank overweegt dat het beroep op het exoneratiebeding enkel mogelijk consequenties kan hebben voor de vordering met betrekking tot de gevolgschade en niet ook voor de nakomingsvordering. Omdat bovendien nog niet vast staat of / in welke mate [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ziet de rechtbank aanleiding om dit verweer aan te houden in afwachting van het deskundigenbericht.
4.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 23 oktober 2024om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen,
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.
type: KB

Voetnoten

1.artikel 6:74 BW
2.op basis van artikel 6:74 lid 1 BW
3.in de zin van artikel 111 lid 2 Rv
4.artikel 111 lid 2 Rv jo. 120 Rv
5.in de zin van artikel 6:87 lid 1 BW
6.artikel 3:84 lid 1 BW
7.in de zin van artikel 3:84 lid 2 BW jo. 3:94 BW