Uitspraak
[handelsnaam],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de productie van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 5 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die op 13 februari 2024 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Kasteren, betaling van achterstallig loon van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor. Eiser was in dienst bij gedaagde en had in augustus 2022 ziekteverlof genomen. Gedaagde had over januari en februari 2023 het loon niet betaald, maar na dreiging van een kort geding was de loonbetaling hervat. Gedaagde stopte echter op 10 juli 2023 de loonbetaling opnieuw, waarna eiser pas op 1 november 2023 weer loon ontving. Eiser vorderde nu betaling van het achterstallige loon over de periode van 10 juli 2023 tot 1 november 2023, vermeerderd met wettelijke verhogingen, rente en kosten, alsook de verstrekking van loonstroken.
De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vordering van eiser. De rechter wees erop dat de loondoorbetaling al was hervat en dat eiser pas een half jaar na de loonstop zijn vordering had ingesteld. Eiser had niet voldoende onderbouwd waarom hij, ondanks de tijd die was verstreken, nog steeds spoed had bij zijn vordering. Bovendien had gedaagde onbetwist gesteld dat eiser zijn post niet ophaalde en niet bereikbaar was. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van eiser onvoldoende waren onderbouwd en wees deze af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 814,00 werden begroot.