ECLI:NL:RBLIM:2024:6886

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
10599375 \ CV EXPL 23-2893
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en indeling functiegroep in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak vordert de eiser, een voormalig koerier bij BBS B.V., betaling van achterstallig loon en toeslagen op basis van een arbeidsovereenkomst. De eiser stelt dat hij ten onrechte is ingedeeld in functiegroep C, terwijl hij recht heeft op indeling in functiegroep D, gebaseerd op zijn ervaring als internationaal koerier. De arbeidsovereenkomst liep van 4 augustus 2020 tot 4 maart 2022, en de eiser heeft BBS B.V. meerdere keren aangemaand om het loon te corrigeren. BBS B.V. betwist de vordering en stelt dat de eiser geen recht heeft op het hogere loon, omdat hij niet kan aantonen dat hij internationale ritten heeft gereden.

De kantonrechter heeft de bewijsstukken van de eiser beoordeeld, waaronder loonstroken en verklaringen van ex-werknemers. De rechter concludeert dat de eiser wel degelijk ervaring had als internationaal koerier en dat BBS B.V. op de hoogte was van deze ervaring. De kantonrechter oordeelt dat de eiser recht heeft op het hogere loon en wijst de vordering toe, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten. BBS B.V. wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de wettelijke verhoging en de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10599375 \ CV EXPL 23-2893
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.J. de Leng-van Vliet (FNV),
tegen
BBS B.V.,
te Kerkrade,
gedaagde partij,
hierna te noemen: BBS ,
gemachtigde: mr. B.A.L.H. Robijns.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 13
- de producties 1 t/m 4 ontvangen van BBS
- kopieën van loonstaten ontvangen van [eiser]
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 december 2023 en de spreekaantekeningen van BBS met twee berekeningen
- de akte van [eiser] met producties 1 t/m 7
- de antwoordakte van BBS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bij BBS als koerier werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2020 tot 4 maart 2022. De cao beroepsgoederen-vervoer is van toepassing. [eiser] is ingedeeld en heeft betaald gekregen overeenkomstig functiegroep C, schaal 0.
2.2.
Bij brieven van 17 mei 2022 en 10 juni 2022 heeft [eiser] BBS aangemaand om hem over de periode dat hij in dienst was te betalen overeenkomstig functiegroep D, schaal 6. [eiser] heeft in deze brieven medegedeeld dat hij als internationaal koerier heeft gewerkt en dat hij in die functie, voordat hij bij BBS in dienst trad, al zes jaar ervaring had en hij daarom recht heeft op een loon gegrond op een indeling in functiegroep D schaal 6.
2.3.
In een e-mail van 13 juni 2022 heeft BBS gereageerd en medegedeeld dat [eiser] geen recht heeft op een loon overeenkomstig functiegroep D en BBS niet bekend is met de door [eiser] gestelde zes ervaringsjaren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - betaling van € 13.780,12 bruto aan loon, € 535,48 bruto aan toeslagen en € 716,48 bruto aan vergoeding voor oproepen van minder dan drie uren, wettelijke verhoging en rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
BBS heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De belangrijkste vraag die partijen verdeeld houdt is of [eiser] gedurende zijn dienstverband bij BBS terecht is ingedeeld in functiegroep C schaal 0 of dat hij aanspraak kan maken op indeling in functiegroep D met zes dienstjaren, schaal 6. Doorslaggevend in dat verband is of [eiser] niet enkel nationaal, maar ook internationale ritten heeft gereden en hij daarin zes jaren ervaring had voordat hij voor BBS ging werken.
4.2.
Om dit te bewijzen heeft [eiser] bij de dagvaarding onder meer twee loonstroken van Easymatch van juli en september 2018 overgelegd met daarop vermeld de functie ‘Int. Chauffeur’ en drie schriftelijke verklaringen die volgens [eiser] afkomstig zijn van ex-werknemers van BBS.
4.3.
In haar conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling heeft BBS primair betwist dat [eiser] als internationaal koerier heeft gewerkt en dat [eiser] in die functie al ervaring had voor hij in dienst trad bij BBS. [eiser] was daarvoor werkzaam in de zorg, aldus BBS. Subsidiair, indien en voor zover [eiser] al ervaring had, heeft hij daarover niets gezegd tegen BBS. Het gevolg daarvan, namelijk dat hij te weinig loon heeft gekregen, komt volgens BBS voor rekening van [eiser] en de vordering moet dan ook worden afgewezen. De verklaringen van de werknemers die volgens [eiser] bij BBS hebben gewerkt kloppen niet, stelt BBS. Een van de verklaringen is bovendien afkomstig van een persoon die nooit voor BBS heeft gewerkt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft BBS onder meer een schriftelijke verklaring van A. van de Berg overgelegd.
4.4.
[eiser] heeft na de mondelinge behandeling bij akte verschillende stukken in het geding gebracht om te bewijzen dat hij internationale koeriersdiensten heeft gereden. Zo heeft hij een verklaring per mail van 31 januari 2024 van [naam 1] , directeur van Autotop B.V. overgelegd, waarin deze bevestigt dat [eiser] in de periode van 23 april 2012 tot en met 22 oktober 2013 internationale ritten heeft gereden in dienst van Autotop Autoverhuur Sittard BV. [naam 1] was in betreffende periode hoofdplanner bij Autotop B.V..
4.5.
[eiser] heeft gesteld dat hij vervolgens via uitzendbureau Easymatch Payroll in de perioden 29 juni 2014 tot en met 16 maart 2017 en van 2 juli 2018 tot en met 4 maart 2020 bij Speedstar Logistics B.V. heeft gewerkt als internationaal chauffeur. In de periode van
1 augustus 2017 tot en met 1 juli 2018 heeft [eiser] elders gewerkt als chauffeur.
4.6.
Verder heeft [eiser] na de mondelinge behandeling de volgende stukken overgelegd:
  • een uitdraai van de app-berichten over de periode 27 mei 2015 tot en met augustus 2020 van [eiser] aan [naam 2] van Speedstar Logistics B.V., waaruit volgens [eiser] volgt dat hij als internationaal koerier heeft gewerkt;
  • enkele loonstroken van 2018 tot en met 2020 met daarop de vermelding ‘internationaal chauffeur’ en verblijfskosten;
  • de jaaropgaven van 2013 tot en met 2020 van Autotop Autoverhuur Sittard B.V en Easymatch;
  • enkele rittenstaten uit 2019 waaruit volgens [eiser] volgt dat hij ook voor het dienstverband bij BBS steeds internationale ritten heeft gereden ten behoeve van Speedstar B.V.;
  • een kopie van zijn ADR-certicaat, geldig tot 15 augustus 2020;
  • een overzicht van de planner van Speedstar B.V. van de internationale ritten en toebedeling aan chauffeurs in 2018, met daarbij de voornaam van [eiser] (Hans).
4.7.
Nadat BBS kennis had genomen van de na de mondelinge behandeling in het geding gebrachte bewijsstukken van [eiser] , heeft BBS aangevoerd dat het weliswaar zo is dat [eiser] op grond van de cao recht heeft op een bepaald loon waarvoor een verjaringstermijn van vijf jaren geldt, maar dat ook gekeken moet worden naar de kennis en wetenschap die [eiser] had ten tijde van het aangaan en de duur van de arbeidsovereenkomst. [eiser] kent de cao en de regels die gelden. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij daarover heeft geklaagd. BBS is van mening dat [eiser] door zijn handelen maximale schade heeft gecreëerd. [eiser] had direct kunnen klagen en direct FNV kunnen inschakelen in het geval partijen er niet uit zouden zijn gekomen. In dat geval had [eiser] tijdig geklaagd en kwam hem een gerechtvaardigd beroep toe op grond van een gebrek in de prestatie van de werkgever ten aanzien van de cao. BBS heeft aangevoerd dat zij primair blijft bij het standpunt dat [eiser] , door niet tijdig te klagen op grond van artikel 6:89 BW, geen beroep meer toekomt op deze vordering. Subsidiair heeft BBS zich op het standpunt gesteld dat door het moedwillige zwijgen hierover en het niet ondernemen van actie, BBS de wettelijke verhoging niet verschuldigd is en op grond van artikel 6:101 BW een deel van de vordering moet worden afgewezen alsook de buitengerechtelijke kosten en rente.
4.8.
BBS heeft gevraagd om haar standpunt toe te lichten in een mondelinge behandeling. De kantonrechter ziet daar geen aanleiding voor. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en BBS heeft niet overtuigend gemotiveerd wat de meerwaarde is van een tweede mondelinge behandeling.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat BBS bij nader inzien lijkt te erkennen dat [eiser] weldegelijk ervaring had als internationale koerier. Voor zover BBS niet heeft bedoeld haar betwisting van de internationale koeriersdiensten te laten varen, overweegt de kantonrechter dat BBS in haar akte de gelegenheid is geboden inhoudelijk te reageren op de bij akte overgelegde stukken van [eiser] . BBS heeft in deze akte niet inhoudelijk gereageerd op deze stukken. Dit terwijl uit het overgelegde WhatsAppverkeer, de loonstroken, rittenstaten en de diverse schriftelijke verklaringen volgt dat [eiser] wel koeriersdiensten door heel Europa heeft gereden.
4.10.
De stelling dat [eiser] bezig was met een opleiding in de zorg doet daar niet aan af. [eiser] heeft een e-mail van [naam 3] overgelegd waarin staat dat hij eind 2021 tot 2022 met [eiser] heeft samengewerkt, dat zij internationaal en nationaal pakketten en pallets heeft vervoerd en dat in advertenties om personeel te werven ook stond dat het zowel om nationaal als internationaal vervoer ging. BBS stelt niet bekend te zijn met een werknemer met de naam [naam 3] . Haar stelling komt erop neer dat deze en de andere verklaringen leugenachtige verklaringen zouden zijn. Hierin gaat de kantonrechter niet mee. [eiser] heeft, naast de verklaring van [naam 3] , twee andere verklaringen overgelegd. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en ondersteunen de stellingen van [eiser] . Uit deze verklaringen blijkt dat zij bij BBS met [eiser] hebben samengewerkt. Een van deze werknemers, [naam 4] , heeft ook bij een andere werkgever, Speedstar, met [eiser] samengewerkt. [naam 4] heeft verklaard dat [eiser] via hem bij BBS is aangenomen als internationaal koerier. Uit alle drie verklaringen volgt dat [eiser] bij BBS internationaal koeriersdiensten heeft gereden. Dat ook BBS bekend was met de ervaring van [eiser] als koerier volgt bovendien uit een e-mail van [naam 5] van BBS van
13 juni 2022 aan de gemachtigde van [eiser] waarin staat dat [naam 5] pas bekend werd met de ervaring van [eiser] toen hij als koerier aan de slag ging. BBS was er dus mee bekend. Dat BBS pas na indiensttreding bekend is geworden met de ervaring, voor zover BBS dit al niet eerder wist of had kunnen weten, doet niet ter zake. Tot slot, ook uit de dagstaten die door BBS zijn overgelegd volgt dat [eiser] voor BBS internationaal heeft gereden.
4.11.
BBS heeft de stelling van [eiser] dat hij wel internationale ervaring had voor hij bij BBS in dienst trad dan ook niet voldoende weersproken. Ook de duur van de ervaring als internationale koerier heeft BBS niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat dan ook uit van zes ervaringsjaren bij aanvang van het dienstverband bij BBS. Dat betekent dat [eiser] ingedeeld had moeten worden in loonschaal D6. Onder productie 7 van de dagvaarding heeft [eiser] een specificatie overgelegd van zijn loonvordering. BBS heeft deze berekening als zodanig niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van deze berekening en het daaruit voortvloeiende bedrag van € 13.780,12 bruto en € 535,48 bruto aan toeslagen.
4.12.
[eiser] vordert € 716,48 bruto aan oproepen die minder dan drie uren hebben geduurd. Hij heeft ter onderbouwing een overzicht met data en uren overgelegd (productie 7 bij de dagvaarding). BBS heeft de dagstaten van de door de [eiser] genoemde data overgelegd om aan te tonen dat hij die dagen wel minimaal drie uren heeft gewerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien [eiser] na een oproep minder dan drie uren heeft gewerkt, hij recht heeft op een aanvulling op het loon tot een totaal dat overeenkomt met drie werkuren. Uitgaande van de dagstaten klopt het dat [eiser] nog recht heeft op een nabetaling, maar deze is lager dan het door [eiser] gevorderde bedrag en bedraagt € 189,49 bruto. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.13.
De klachtplicht van artikel 6:89 BW ziet niet op dit geval waarin sprake is van een gedeeltelijke niet betaling van het loon. Er is bij een gedeeltelijke non-betaling sprake van een manco in de kwantiteit, niet in de kwaliteit en de schuldenaar – BBS – wordt voldoende beschermd door de regels over verjaring en rechtsverwerking. Los daarvan volgt uit de hiervoor genoemde e-mail van [naam 5] dat hij wel wetenschap had van de werkervaring van [eiser] en dit is bevestigd in de e-mail van [naam 6] en volgens [naam 4] was dit zelfs de reden waarom [eiser] door BBS is aangenomen. Tot slot komt het de kantonrechter onaannemelijk voor dat over de werkervaring niet tijdens het sollicitatiegesprek is gesproken. Het beroep op de klachtplicht faalt dan ook.
4.14.
Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de kantonrechter geen gronden om de wettelijke verhoging niet toe te kennen of te matigen. Deze zal dan ook overeenkomstig artikel 7:625 BW worden toegewezen. Het beroep op artikel 6:101 BW kan BBS bovendien niet baten omdat de wettelijke verhoging niet bedoeld is als schadevergoeding.
4.15.
[eiser] heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht om de vordering geïnd te krijgen en de kantonrechter vindt het redelijk dat deze werkzaamheden zijn verricht en vindt ook € 1.000,- ter vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten een redelijk bedrag. Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen.
4.16.
De wettelijke rente over het loon zal worden toegewezen vanaf de data dat het loon voldaan had moeten zijn (in de arbeidsovereenkomst staat in de eerste week van de maand waarover het recht op loon is opgebouwd). Over de wettelijke verhoging en over de buitengerechtelijke kosten zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 2 mei 2023 (zijnde zeven dagen na de aanmaning van 24 april 2023).
4.17.
BBS is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.357,50
(2,50 punten × € 543,00)
Totaal
2.182,92

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt BBS tot betaling van het loon van [eiser] van € 14.505,09 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW van 50% en wettelijke rente over het loon vanaf de data waarop dit betaald had moeten zijn (zie overweging 4.16) en over de wettelijke verhoging vanaf 2 mei 2023 de tot de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt BBS tot betaling aan [eiser] van € 1.000,- aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2023;
5.3.
veroordeelt BBS tot betaling van de proceskosten van € 2.182,92 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.4.
verklaart de onderdelen 5.1 tot en met 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2024.
BM