ECLI:NL:RBLIM:2024:689

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
10914459 CV EXPL 24-624
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil ontruiming in kort geding met belangenafweging

In deze zaak, die op 13 februari 2024 door de kantonrechter in Maastricht is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen [gedaagde] in het kader van een executiegeschil. [Eiser] is veroordeeld tot ontruiming van een gehuurde woning en heeft een rechtsmiddel ingesteld tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft op 22 januari 2024 in een eerder vonnis [eiser] veroordeeld tot ontruiming en betaling van achterstallige huur en energiekosten. [Eiser] vordert in dit kort geding dat de kantonrechter [gedaagde] gebiedt zich te onthouden van executie van het vonnis, met een dwangsom als drukmiddel. [Gedaagde] verzet zich tegen deze vordering en vraagt om afwijzing, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

De kantonrechter overweegt dat het uitgangspunt in een executiegeschil is dat een veroordeling ten uitvoer kan worden gelegd, tenzij er omstandigheden zijn die het belang van de veroordeelde zwaarder laten wegen dan het belang van de eiser. In dit geval is er geen noodtoestand aan de zijde van [eiser] aangetoond die zou rechtvaardigen dat de executie wordt geschorst. De kantonrechter oordeelt dat het belang van [gedaagde] om de ontruiming door te zetten, zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om in de woning te blijven, ook al zou dit voor [eiser] leiden tot dakloosheid. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10914459 \ CV EXPL 24-624
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 13 februari 2024
in de zaak van:
[eiser],
wonend aan een geheim adres in de gemeente [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde mr. C.C. Berends,
tegen:
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. J. Goumans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3
  • de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties 1 t/m 10
  • de pleitaantekeningen van mrs. Berends en Goumans
  • de mondelinge behandeling van 12 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 22 januari 2024 met zaaknummer 10849359 CV EXPL 23-5649 heeft de kantonrechter te Maastricht [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde aan de [adres] te [plaats] en tot betaling van:
  • € 1.125,00 aan achterstallige huur,
  • € 375,00 per maand voor iedere maand of gedeelte van een maand vanaf 1 januari 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
  • € 2.094,93 aan gas en elektriciteit ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening,
  • de proceskosten.
Tegen voormeld vonnis staat een rechtsmiddel open.
2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij exploot van 30 januari 2024 de grosse van voormeld vonnis betekend en bevel om tot betaling en de ontruiming gedaan. Er is bij dat
exploot echter geen aanzegging van de executie van de ontruiming tegen 13 februari 2024 gedaan.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op verkorte termijn (vijf februari 2024) gedagvaard voor deze rechtbank.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal gebieden zich te onthouden van iedere handeling ter executie van het vonnis van
22 januari 2024, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daar niet aan voldoet met een maximum van € 20.000,-- en subsidiair dat de tenuitvoerlegging zal worden geschorst tot dat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan in de zaak, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daar niet aan voldoet met een maximum van € 20.000,-- en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en vordert afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt dat uit de stellingen van [eiser] genoegzaam is gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak die mede voortvloeit uit de aard van de vordering.
4.2.
Uitgangspunt in een executiegeschil is, dat een uitgesproken veroordeling waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingesteld rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag. Wanneer de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak niet is gemotiveerd, moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. Dit volgt uit Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
4.3.
In dit geval is sprake van een vonnis op tegenspraak waartegen hoger beroep openstaat. In dit vonnis van 22 januari 2023 is de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd.
4.4.
Het belang van [gedaagde] om tot ontruiming over te gaan bestaat uit het feit dat hij als eigenaar weer volledig over diens eigendom wil beschikken en dat er geen huurder in het gehuurde verblijft die huurachterstand laat ontstaan. Hiertegenover staat het belang van [eiser] dat een ontruiming (hangende een mogelijke procedure in hoger beroep) voor hem leidt tot dakloosheid. Dit is echter naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om van een noodtoestand, een situatie aan de zijde van [eiser] waarin tenuitvoerlegging tijdelijk niet aanvaardbaar is, te kunnen spreken. Het verlies van woonruimte is inherent aan een ontruiming en levert, hoe ingrijpend ook, geen noodtoestand op.
4.5.
[eiser] heeft verder onvoldoende gesteld en doen blijken dat de te executeren beslissing berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Zijn stellingen, dat hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 15 januari 2024 (van het kort geding onder zaaknummer 10849359 CV EXPL 23-5649) in persoon is verschenen en dat hij – anders dan de kantonrechter in haar vonnis nadrukkelijk onder rechtsoverweging 4.8. heeft overwogen – niet heeft erkend dat er een huurachterstand bestond, althans dat hij niet of onvoldoende heeft begrepen dat de kantonrechter dit uit zijn woorden heeft kunnen opmaken, treffen bij gebrek aan enige onderbouwing geen doel. [eiser] lijkt - gezien diens stellingen – dit executiegeschil te beschouwen als een volledige herkansing, doch daartoe biedt het bepaalde in art. 438 Rv echter geen ruimte.
4.6.
Ook valt uit de stellingen van [eiser] – zakelijk samengevat inhoudende dat er discussie tussen partijen bestaat over onder meer de inhoud van de huurovereenkomst, de hoogte van de huurprijs en de energiekosten die volgens hem in het vonnis van 22 januari 2024 verkeerd zijn uitgelegd en tot een verkeerd oordeel hebben geleid - niet af te leiden dat [eiser] zich beroept op
nahet vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die aan zijn zijde een noodtoestand (hebben) doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Het verweer van [gedaagde] ter zake treft doel. Nu [eiser] evenmin heeft aangevoerd dat sprake is van misbruik van bevoegdheid op andere gronden dan het door hem aangehaalde leidt al het voorgaande tot het voorshands oordeel dat [gedaagde] een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van diens executiebevoegdheid dat zwaarder weegt dan het belang van [eiser] .
4.7.
Al het vorenoverwogene betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen en dat [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zal worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 814,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit vonnis vastgesteld op € 814,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
type: YT