ECLI:NL:RBLIM:2024:7012

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
03/085436-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige productie en bezit van MDMA met verbeurdverklaring van beslag

Op 4 oktober 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA, de productie van MDMA en voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. G.W.L.A.M. Koppen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 september 2024, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, onder andere vanwege vermeende onrechtmatigheden tijdens de doorzoeking van het voertuig van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 maart 2024 in Weert samen met medeverdachten aanwezig was bij een drugslab waar MDMA werd geproduceerd. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had, een hoeveelheid MDMA en dat hij betrokken was bij de productie en voorbereidingshandelingen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. De verdachte werd niet vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, maar er werd wel een deel van de aanklacht, met betrekking tot methamfetamine, niet bewezen verklaard.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 5 jaren en 6 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. Tevens werd beslag gelegd op de in beslag genomen goederen, waaronder een bestelbus en een sleutelbos, die als verbeurd verklaard werden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/085436-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1983,
thans gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen [medeverdachte 1] (met parketnummer 03/085556-24) en [medeverdachte 2] (met parketnummer 03/085593-24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: al dan niet met een of meer anderen, 920 kilogram MDMA aanwezig heeft gehad;
Feit 2: al dan niet met een of meer anderen, MDMA en/of methamfetamine heeft geproduceerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 3: al dan niet met een of meer anderen, voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van MDMA en/of methamfetamine.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Voor feit 1 kan een hoeveelheid van 790,54 kilogram MDMA bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 2 zijn in het voertuig van de verdachte voorwerpen aangetroffen afkomstig uit het aangetroffen drugslab. De verdachte had tijdens zijn aanhouding een sleutel bij zich die toegang verschafte tot dit drugslab en in de jas van medeverdachte [medeverdachte 2] is de sleutel van de bestelbus van de verdachte aangetroffen. De verdachte had wetenschap van de aanwezigheid van MDMA in het lab en kon daarover ook beschikken. Hij had immers toegang tot de loods en alle zich daarin bevindende ruimtes.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 dient de pleegperiode te worden ingekort, met dien verstande dat deze aanvangt op 19 februari 2024. Dit is de dag dat de telefoon die onder de verdachte is aangetroffen voor het eerst aanstraalt in het omgevingsgebied van de loods.
De verdachte moet partieel worden vrijgesproken voor het aanwezig hebben en produceren van methamfetamine, wegens onvoldoende bewijs.
Er is geen sprake van een vormverzuim in verband met de doorzoeking van het voertuig van de verdachte naar aanleiding van een identiteitsfouillering. De doorzoeking was rechtmatig. Indien de doorzoeking onrechtmatig zou zijn, dan zijn de belangen van de verdachte daarmee nog niet geschaad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
Hij heeft primair bepleit dat het openen en doorzoeken van het laadgedeelte van de bestelbus onrechtmatig is geweest. Dat geldt ook voor het tijdens deze handelingen beperken van de inzittenden in hun bewegingsvrijheid. Het verdere handelen van de opsporingsambtenaren is vervolgens gebaseerd op de vondst in het voertuig. De enige juiste consequentie voor dit vormverzuim zou, aldus de verdediging, bewijsuitsluiting zijn.
Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, is door de raadsman aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij het drugslab. De verdachte was aanwezig nabij de loods en kwam daar om oud ijzer op te halen. Hij wist niet wat zich in de loods afspeelde en was daar nog nooit geweest.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Uit het proces-verbaal van bevindingen, zoals opgenomen op p. 34 en verder van het dossier, volgt dat de politie op grond van artikel 2 Politiewet (de rechtbank begrijpt: artikel 3 Politiewet in samenhang met artikel 8 Politiewet) twee inzittenden, waaronder de verdachte, van een Ford Transit verzocht heeft een legitimatiebewijs te tonen. De bestuurder, zijnde de verdachte, deed dit. De mede-inzittende, [naam] , kon dit niet. Daarna is [naam] aan een identiteitsfouillering onderworpen en is in het passagiersgedeelte en het laadgedeelte van de bus gekeken naar een eventuele tas. In het laadgedeelte bleken goederen te liggen die door de politie herkend werden als zijnde objecten die gebruikt kunnen worden voor de productie van harddrugs. Uit een van de objecten druppelde een vloeistof waarvan de politie vermoedde dat dit amfetamineolie was en de politie rook ook een geur die overeenkwam met de geur die vaak in een productielocatie voor harddrugs hangt. Daarna is gekeken of op het terrein waar de bestelbus stond een productielocatie voor drugs aanwezig was, welke later, na gevonden aanwijzingen, inderdaad werd aangetroffen. De rechtbank verwerpt het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer. Ook indien met de verdediging ervan uit moet worden gegaan dat zich met betrekking tot het openen en zoeken in de laadruimte een vormverzuim heeft voorgedaan in die zin dat dit gebeurde terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld bestond, is daarvan niet het gevolg dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden, en ook niet dat sprake is van een zodanig ernstige schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces – waaronder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM – dat bewijsuitsluiting noodzakelijk is. Ook strafvermindering is niet aan de orde, aangezien niet is gebleken dat de verdachte door het gestelde verzuim in enige mate daadwerkelijk nadeel heeft geleden dat door middel van strafvermindering kan worden gecompenseerd. Zou de rechtbank dus inderdaad het gestelde verzuim hebben geconstateerd, dan zou zij hebben volstaan met die enkele constatering en daar geen verdere rechtsgevolgen aan hebben verbonden.
3.3.2
De bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
Bewijsoverweging
Op 11 maart 2024 werd in een loods gelegen aan de [adres] te Weert een productielocatie aangetroffen voor synthetische drugs. Volgens de conclusies van de Landelijke Faciliteit Ontmanteling (LFO) betreft het een productielocatie waar op grote schaal MDMA werd geproduceerd. Op het moment van het aantreffen van de productielocatie vond in een teflonreactieketel de omzetting van een pre-precursor naar PMK plaats. In de loods bevonden zich twee personen, zijnde medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tevens lag er een aanzienlijke hoeveelheid MDMA in verschillende stadia van het productieproces.
De rechtbank stelt voorop, dat voor medeplegen sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan.
Over zijn betrokkenheid bij het aangetroffen lab heeft de verdachte zich bij de politie en ter terechtzitting vrijwel volledig op het zwijgrecht beroepen.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Hetgeen hiervoor is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar niet is kunnen worden vastgesteld wat precies de rol van verdachte in dezen was, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat verdachte tezamen met medeverdachten aanwezig was bij een locatie waar synthetische drugs worden geproduceerd, dat verdachte bij de productie van synthetische drugs gebruikte hardware aanwezig had, dat in de door verdachte bestuurde bus een sleutel van de productielocatie is aangetroffen en dat op de locatie een telefoon is aangetroffen die zich in een periode van een aantal weken met de telefoon van de verdachte verplaatst heeft en die in die periode een aantal malen in de nabijheid van de productielocatie heeft bevonden.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wijzen, in onderlinge samenhang en verband bezien, zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij de productie van synthetische drugs, het aanwezig hebben ervan en het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen voor de voorbereiding van de productie van synthetische drugs, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om dit te weerleggen. Verdachte heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen en deze verklaring niet willen geven. Dat betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij haar selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal
Feit 1
Op basis van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 11 maart 2024 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig is geweest bij de loods. De verdachte heeft verklaard dat hij spullen bij de loods kwam afgeven en ophalen. In de jas van medeverdachte [medeverdachte 2] – die zich in de loods bevond – is een sleutel aangetroffen die behoort bij de bestelbus van de verdachte. Tevens wordt in een tas in de bestelbus een sleutel aangetroffen die past op het slot van de toegangsdeur van de loods.
De verdachte heeft over het hoe en waarom van die sleutel niets willen zeggen. Gegeven hetgeen hierboven is overwogen, had het echter wel op de weg gelegen van de verdachte om hierover een verklaring af te leggen. Zonder deze verklaring gaat de rechtbank er namelijk van uit, en mag zij ervan uitgaan, dat de verdachte de toegang had tot de loods, deze toegang mocht hebben en daarmee kennelijk ook kon en mocht beschikken over al hetgeen zich in de loods bevond. Gelet op de mastgegevens, waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte in een periode van een aantal weken, meermalen in de buurt van de locatie is geweest en dat dan in combinatie met de telefoon welke aangetroffen werd in de productielocatie, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte weet moet hebben gehad van hetgeen zich in de loods afspeelde en bevond.
Dit alles maakt het dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte wist dat er in de loods verdovende middelen aanwezig waren en dat deze zich ook binnen zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank komt niet tot de door de officier van justitie gerekwireerde bewezenverklaring van 740,54 kilogram MDMA. In het middelste gedeelte van de loods – de productielocatie – wordt in een schroefdekselvat in een vrieskist 24 kilogram vermoedelijke MDMA en in het achterste gedeelte van de loods 54,94 kg vermoedelijke MDMA in zwarte strijkzakken aangetroffen, maar deze hoeveelheden zijn niet nader door het NFI onderzocht.
Feit 2
Op basis van de historische verkeersgegevens stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich op 19 februari 2024 voor de eerste keer en vervolgens meerdere keren per week in het geografisch gebied is geweest waarin de productielocatie is aangetroffen. Onder feit 1 is reeds besproken dat in de loods een mobiele telefoon is aangetroffen en dat de data van die telefoon en die van de verdachte zijn vergeleken. Hieruit blijkt dat beide telefoons zich meermaals gezamenlijk hebben verplaatst. Op meerdere dagen in de maanden februari en maart 2024 bevinden beide telefoons zich in het gebied van de productielocatie.
Op grond van deze telefoongegevens, in onderling verband en samenhang bezien met andere bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van MDMA blijkt, waaronder het gegeven dat bij de verdachte in de bestelbus de benodigde spullen voor de productie van harddrugs zijn aangetroffen en dat de verdachte in het bezit is van een toegangssleutel van de loods en in de loods een smelter, zijnde [medeverdachte 2] , in het bezit is van een sleutel van de bestelbus en tot slot het gegeven dat de verdachte geen enkele verklaring geeft voor de voornoemde omstandigheden, stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de productie van de MDMA. In de loods zijn namelijk alle spullen aangetroffen die nodig zijn voor de productie van MDMA en in de loods bevindt zich MDMA in alle stadia van het productieproces. Nu de verdachte in een tijdsbestek van 4 weken meermaals bij de loods is geweest, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van MDMA.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen, en met name de conclusies van het LFO, blijkt dat de in de tenlastelegging vermelde stoffen en voorwerpen in de loods aanwezig waren en deze bestemd waren voor de productie van MDMA. Op 11 maart 2024 wordt zelfs door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een pre-precursor omgezet naar een precursor (PMK) en daarmee is sprake van een voorbereidingshandeling voor de productie van MDMA. Doordat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van MDMA, en gelet op de stoffen en voorwerpen die zich in de loods bevonden, acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de productie van MDMA.
Pleegperiode feit 2 en feit 3
De rechtbank acht op basis van de historische verkeersgegevens bewezen dat de verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd in de periode van 19 februari 2024 tot en met 11 maart 2024. Voor de periode voor 19 februari 2024 bevat het dossier onvoldoende bewijs.
Medeplegen
In alle feiten is het medeplegen met een ander of anderen ten laste gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende aanwijzingen in het dossier dat de verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Zeker gelet op de omvang van het lab en de hoeveelheid drugs die is aangetroffen, kan het niet anders dan dat de verdachte samen met anderen de feiten heeft gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van methamfetamine (feit 2) en de voorbereiding daarvan (feit 3). Het LFO heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat in het lab ook methamfetamine is geproduceerd, maar dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
op 11 maart 2024 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. feit 2:
in de periode van 19 februari 2024 tot en met 11 maart 2024 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk meermalen, (telkens) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA (telkens) (een) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
T.a.v. feit 3:
in de periode van 19 februari 2024 tot en met 11 maart 2024 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) MDMA, zijnde MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- grote hoeveelheden chemicaliën waaronder, fosforzuur, zoutzuur, natriumhydroxide, ethylester van PMK-glycidezuur, wijnsteenzuur, AIBN, methylamine, methanol en aceton en
- drie rvs-destillatieopstellingen en
- twee hogedruk reactieopstellingen en
- een witte kunststof reactieketel en
- centrifuges en
- blauwe vaten (met de geur van metamfetamine) en
- vaten gevuld met een sterk basische vloeistof en
- ( grote) hoeveelheden PMK en/of BMK voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
en (een grote) hoeveelhe(i)d(en) BMK en/of PMK heeft geproduceerd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie. Tevens heeft de raadsman verwezen naar opgelegde straffen in vergelijkbare zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de productie van MDMA en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA en aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie daarvan.
De verdachte heeft zich begeven op het terrein van de grootschalige productie en handel in harddrugs. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit met alle kwalijke neveneffecten van dien. De productie van en handel in drugs gaan namelijk gepaard met vele vormen van ernstige criminaliteit en dit heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden met alle gevolgen van dien. Bij de productie van harddrugs worden allerhande veiligheids- en gezondheidsvoorschriften met voeten getreden en de productie van harddrugs resulteert vrijwel altijd in de illegale lozing van drugsafval, hetgeen grote schade aan het milieu toebrengt en tot hoge kosten leidt bij de sanering daarvan. Drugscriminaliteit leidt tot ondermijning, waarbij de grens tussen de onderwereld en de bovenwereld vervaagt doordat grote hoeveelheden crimineel geld via witwassen en legale bedrijven de maatschappij in worden gepompt. De verdachte heeft geen enkel oog gehad voor deze kwalijke gevolgen en is kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt daarbij strafverzwarend mee dat de verdachte ook wat betreft zijn proceshouding op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde strafbare feiten. Ter terechtzitting heeft de verdachte nauwelijks tot geen openheid van zaken verschaft, niet het achterste van zijn tong laten zien door telkens “geen commentaar” te geven. De verdachte heeft meermaals laten doorschemeren dat hij vanwege zijn eigen veiligheid en die van anderen niets kan verklaren. Dit doet het beeld beklijven van een verdachte die connecties met en kennis heeft van en over personen die er groot belang bij hebben buiten beeld van politie en justitie te blijven. Het hebben van dergelijke connecties en kennis is niet voor eenieder die zich in de wereld van de verdovende middelen begeeft onmiddellijk weggelegd; connecties en kennis verkrijgt men niet zomaar, dat kost tijd en moeite. De verdachte zal dus, afgaande op zijn eigen opstelling, geen kleine jongen zijn. En dat strookt wel met de bewezen verklaarde feiten. Kleine jongens zijn niet op een wijze als van verdachte bij labs van deze omvang betrokken.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van de reclassering van 17 september 2024 en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ziet, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, geen aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden passend en geboden.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu zij gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel is dat met een lagere straf dan thans opgelegd geen recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop een sleutelbos (goednummer 1687574), een bestelbus (Ford met chassisnummer [nummer] ), een autosleutel (met goednummer 1688140) en een iPhone (met goednummer 1688150). De rechtbank acht de goederen vatbaar voor verbeurdverklaring nu de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en de voorwerpen toebehoren aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 STK Sleutelbos met goednummer G1687574;
  • 1 STK sleutel met goednummer G1688140;
  • 1 STK Personenauto, Ford met chassisnummer [nummer] , met goednummer G1675308;
  • 1 STK GSM, Apple iPhone 8 met goednummer G1688150.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Groot, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2024.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Vanwege de omvang en het gebruik van afbeeldingen zijn de bewijsmiddelen niet gepubliceerd.