ECLI:NL:RBLIM:2024:7179

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/03/323759 / HA ZA 23-475
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. dr. J.J. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koopprijs en wettelijke rente na ontbinding van koopovereenkomst

In deze zaak vordert de eisende partij, de personenvennootschap naar buitenlands recht Elferhus GBR, betaling van een restant van de koopprijs van een Porsche die zij van de gedaagde partij, een autohandelaar, heeft gekocht. De koopovereenkomst is buitengerechtelijk ontbonden, waarna de gedaagde partij een deel van de koopprijs heeft terugbetaald, maar het restant van € 21.000,00 niet. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij het restant contant heeft betaald aan een medewerker van Elferhus, maar heeft dit verweer onvoldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de contante betaling heeft plaatsgevonden en dat hij zijn verweer niet voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst de vordering van Elferhus toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het restant van de koopprijs, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. dr. J.J. Verhoeven op 4 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/323759 / HA ZA 23-475
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
de personenvennootschap naar buitenlands recht
ELFERHUS GBR,
te Ratekau (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: Elferhus,
advocaat: mr. S.A.C. Verzaal,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: voorheen mr. T.J. Wittendorp, thans geen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot en met 14 februari 2024 blijkt uit het vonnis in het incident van die datum.
1.2.
De rechtbank heeft in dit vonnis in het incident beslist dat er in de hoofdzaak een datum voor een mondelinge behandeling zou worden bepaald. Na opgave van de verhinderdata door partijen is een mondelinge behandeling bepaald op 1 augustus 2024. Op verzoek van Elferhus is de zittingsdatum in overleg met partijen gewijzigd naar 6 augustus 2024. De advocaat van [gedaagde] heeft bij B2-bericht van 25 juli 2024 aan de rechtbank medegedeeld dat hij zich als advocaat aan de zaak onttrekt. De rechtbank heeft daarop beslist dat de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024 niet door zou gaan en heeft de zaak conform artikel 6.2 van het Landelijk Procesreglement verwezen naar de rol van 14 augustus 2024 voor advocaatstelling aan de zijde van [gedaagde] . Op deze rolzitting heeft zich geen advocaat gesteld voor [gedaagde] . Zijdens Elferhus is op de rolzitting van 14 augustus 2024 om vonnis gevraagd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar het vonnis in het incident voor een weergave van de feiten die in deze procedure vaststaan alsmede voor een weergave van het geschil tussen partijen.
2.2.
Waar het in deze procedure om gaat, is kort gezegd het volgende. Elferhus (een handelaar in auto’s) heeft van [gedaagde] (eveneens een autohandelaar) een Porsche gekocht voor de prijs van € 41.000,00. Elferhus heeft de koopprijs volledig voldaan voordat de Porsche aan hem werd geleverd. Tussen partijen staat vast dat zij op een gegeven moment in onderling overleg de koopovereenkomst buitengerechtelijk hebben ontbonden. Daarmee verviel voor [gedaagde] de verplichting om de Porsche aan Elferhus te leveren. Door de ontbinding ontstond voor hem wel de verbintenis om de door Elferhus betaalde koopprijs terug te betalen. [gedaagde] heeft in twee tranches in totaal een bedrag van € 20.000,00 per bank aan Elferhus overgemaakt. Elferhus stelt dat het restant van de koopprijs nimmer door [gedaagde] is terug betaald. In deze procedure vordert hij alsnog betaling van dit restant. [gedaagde] betwist dit en stelt dat hij het restant van de koopprijs contant heeft betaald aan een medewerker van Elferhus.
2.3.
[gedaagde] heeft zijn verweer als volgt nader onderbouwd. Nadat hij tijdens zijn vakantie in juli 2022 in totaal een bedrag van € 20.000,00 per bank had overgemaakt aan Elferhus, heeft hij op een dag in de eerste week van augustus 2022 rond 08:20 uur in de ochtend het restant betaald aan een chauffeur van Elferhus. Deze contante betaling geschiedde op initiatief van Elferhus. In het verleden waren dergelijke betalingen tussen partijen vaker contant gedaan. Elferhus is een bedrijf dat werkzaam is in de Duitse markt voor gebruikte auto’s, waar dergelijke contante betalingen gebruikelijk zijn, aldus [gedaagde] . Gelet op de goede verstandhouding tussen Elferhus en [gedaagde] is er geen kwitantie van de betaling opgemaakt. Van de komst en het vertrek van de chauffeur alsmede van het feit dat deze met [gedaagde] binnen in het kantoor van [gedaagde] is geweest, zijn camerabeelden. De rechtbank oordeelt omtrent dit verweer als volgt.
2.4.
Tussen partijen staat vast dat na de betaling van de volledige koopsom door Elferhus de koopovereenkomst tussen partijen is ontbonden en dat dientengevolge op [gedaagde] de verbintenis is komen te rusten om hetgeen hij als koopprijs had ontvangen, terug te betalen. Vast staat dat [gedaagde] in ieder geval € 20.000,00 heeft betaald. Nu Elferhus de terugbetaling van het restant van de koopsom betwist, is het aan [gedaagde] om zijn stelling dat de koopsom volledig is terug betaald, voldoende concreet en gemotiveerd te onderbouwen. Volgens de hoofdregel van het bewijsrecht rust op hem zo nodig de bewijslast van dit verweer.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zijn verweer onvoldoende concreet en gemotiveerd onderbouwd. [gedaagde] heeft niet concreet gesteld op welk moment en op welke wijze de afspraak met Elferhus zou zijn gemaakt om het restant van de ontvangen koopsom contant terug te betalen. Volgens [gedaagde] zijn er camerabeelden van het bezoek van de chauffeur van Elferhus aan [gedaagde] in de eerste week van augustus 2022. Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat hij ter onderbouwing van zijn stelling op dit punt deze beelden in het geding had gebracht, zodat het mogelijk was geweest om tijdens een mondelinge behandeling vast te stellen of het gestelde bezoek daadwerkelijk had plaatsgevonden en wat de identiteit van de chauffeur was. Dan had ook kunnen worden bepaald of [gedaagde] het opportuun zou vinden om de chauffeur over het doel en de invulling van zijn bezoek als getuige te horen. [gedaagde] heeft die beelden niet ingebracht, omdat hij volgens hem nog niet de beschikking had over de beelden. [gedaagde] heeft echter geen verklaring gegeven waarom hij ten tijde van het nemen van de conclusie van antwoord niet de beschikking had over de beelden en heeft ook niet vermeld op welke wijze en op welk moment hij die beschikking wel alsnog kan verkrijgen. De enkele mededeling dat het niet beschikbaar zijn het gevolg is van persoonlijke omstandigheden is onvoldoende, omdat daaruit niet volgt dat hij op enig moment (en op welk moment) de beelden alsnog zal kunnen inbrengen. Voorts had van [gedaagde] mogen worden verwacht dat hij wegens het gestelde ontbreken van een kwitantie de gestelde betaling op een andere wijze schriftelijk had aangetoond. De rechtbank leidt uit de stelling van [gedaagde] dat hij de betaling contant heeft gedaan, af - zeker indien deze stelling wordt gelezen in samenhang met de stelling dat er vaker sprake was van contante betalingen in de verhouding met Elferhus - dat [gedaagde] over een kas beschikt en daarmee (bij een correcte boekhouding) over een kasboek waarin de herkomst en de besteding van contante betalingen wordt verwerkt. Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat hij een afschrift van dit kasboek in het geding had gebracht, waaruit niet alleen volgde dat hij de gestelde betaling van € 21.000,00 in de eerste week van augustus 2022 had voldaan, maar ook dat er (direct na zijn vakantie) voldoende geld in kas was om die betaling te kunnen voldoen. Indien hij geen kasboek bijhoudt, had mogen worden verwacht dat hij hiervoor een voldoende verklaring had gegeven. De door de rechtbank bepaalde mondelinge behandeling had onder meer als doel om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen. Ook had de rechtbank tijdens de zitting van [gedaagde] willen vernemen wat de buurman van [gedaagde] , die als mogelijke getuige wordt genoemd, omtrent de contante betaling heeft kunnen waarnemen.
2.6.
Door (i) niet concreet te stellen wanneer en op welke wijze de gestelde afspraak om contant te betalen is gemaakt, door (ii) de camerabeelden van het bezoek van de chauffeur niet te overleggen zonder daarvoor een afdoende verklaring te geven en door (iii) de contante betaling niet te onderbouwen door het overleggen van een afschrift uit het kasboek, heeft [gedaagde] zijn verweer onvoldoende concreet en gemotiveerd onderbouwd. De mondelinge behandeling was er mede op gericht om aan [gedaagde] nog een laatste mogelijkheid te bieden om zijn verweer nader te onderbouwen althans om nader toe te lichten waarom een verdere onderbouwing voor hem niet mogelijk was. Indien vervolgens zou worden geoordeeld dat [gedaagde] ofwel zijn vordering alsnog voldoende had onderbouwd of afdoende had gemotiveerd waarom een verdere onderbouwing voor hem niet mogelijk was, had hij tot het bewijs van zijn stellingen kunnen worden toegelaten. [gedaagde] heeft die mogelijkheid niet benut. Het niet doorgaan van de mondelinge behandeling is het gevolg van de onttrekking door de advocaat van [gedaagde] en het feit dat [gedaagde] vervolgens niet een nieuwe advocaat heeft laten stellen. De consequenties van het niet doorgaan van de mondelinge behandeling komt dan ook voor risico van [gedaagde] . De conclusie van het voorgaande is al met al dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd, zodat dit verweer wordt verworpen zonder dat [gedaagde] nog tot bewijs behoeft te worden toegelaten. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 21.000,00 zal hierna worden toegewezen.
2.7.
Elferhus vordert betaling van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom met ingang van 30 mei 2022, zijnde de dag van betaling van de koopsom van de Porsche door Elferhus aan [gedaagde] . Elferhus berekent het bedrag aan verschuldigde rente tot en met 16 oktober 2023 op € 3.221,42. Hieromtrent geldt het volgende.
2.8.
De verbintenis tot terugbetaling van de koopprijs is niet ontstaan op het moment dat Elferhus de koopprijs voldeed, maar op het moment dat door de ontbinding het recht van Elferhus op terugbetaling van de koopsom ontstond. Elferhus heeft recht op de wettelijke handelsrente vanaf de dag dat [gedaagde] met de nakoming van deze verbintenis in verzuim was. Elferhus heeft hieromtrent niets gesteld, maar uit de productie 6 bij dagvaarding, waarnaar Elferhus verwijst, blijkt dat het door hem ingeschakelde incassobureau [gedaagde] bij brief van 11 augustus 2022 heeft gesommeerd om uiterlijk 19 augustus 2022 de openstaande hoofdsom van € 21.000,-- te voldoen. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief niet betwist. Derhalve was [gedaagde] in verzuim met ingang van 20 augustus 2022, zodat hij met ingang van deze datum de wettelijke handelsrente verschuldigd is. Hierna zal dienovereenkomstig worden beslist.
2.9.
Elferhus vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Dit deel van zijn vordering heeft Elferhus onderbouwd door in zijn algemeenheid te stellen dat zowel Elferhus als het door haar ingeschakelde Duitse incassobureau werkzaamheden hebben verricht teneinde buitengerechtelijke invordering te bewerkstelligen en door daarbij te verwijzen naar de overgelegde correspondentie (dagvaarding, nrs. 32 en 33). Uit hetgeen Elferhus op dit punt heeft gesteld en met producties heeft onderbouwd, volgt dat de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn conform het Besluit, zodat het gevorderde bedrag van € 875,00 toewijsbaar is. Hierover is geen vergoeding van rente gevorderd, zodat hieromtrent niet zal worden beslist.
2.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Elferhus worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
110,03;
- griffierecht
2.837,00;
- salaris advocaat
1.179,00
(1,5 punten × € 786,00);
- nakosten
178,00
(plus de verhoging cfm dictum);
totaal
4.304,03
2.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Elferhus te betalen een bedrag van € 21.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.304,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.