ECLI:NL:RBLIM:2024:7214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
03/054676-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 14 oktober 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 februari 2024 zijn ex-schoonmoeder, [slachtoffer 1], heeft geprobeerd te doden door haar te wurgen en haar te mishandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van cocaïne, zijn ex-schoonmoeder met zijn armen en handen heeft gewurgd, haar tegen haar ribben heeft getrapt en haar heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn geweldshandelingen een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van [slachtoffer 1]. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers, die ernstige gevolgen hebben gehad voor hun leven. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behandeld en een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/054676-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1987,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y.W.A.M. van der Koelen, advocaat kantoorhoudende te Tegelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partijen is op de zitting gehoord mr. F. Oehlen. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar te wurgen en/of tegen het gezicht/hoofd te schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan en/of door knietjes tegen het gezicht/hoofd te geven. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel;
Feit 2:[slachtoffer 1] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag door [slachtoffer 1] meermalen met de armen en handen te wurgen en door haar meermalen tegen het hoofd te slaan. De officier van justitie acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen te schoppen, trappen, stompen, slaan en knietjes te geven, zoals tenlastegelegd onder feit 2.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag omdat geen sprake was van opzet op de dood. Het dossier bevat daarnaast onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte heeft geschopt, getrapt en knietjes heeft gegeven. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop van feit 1 en feit 2, zodat zij (bij referte aan feit 1 subsidiair) aan de beoordeling van feit 2 niet toekomt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen [1]
Verbalisantenvan de politie hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: [2]
Op 13 februari 2024 kregen wij het verzoek om met spoed te rijden naar de [adres 2] . [slachtoffer 2] meldde dat zij haar moeder, [slachtoffer 1] , aantrof op het trottoir bij haar woning. Haar moeder was halfnaakt, niet aanspreekbaar en zij bloedde hevig.
Wij waren als eerste ter plaatse en zagen dat een vrouw op de stoep voor een woning lag. Ik zag dat het slachtoffer meerdere verwondingen had. Ik hoorde een snurkende ademhaling bij het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer bloedde uit haar mond. Ik zag dat het slachtoffer tijdens de rit naar het ziekenhuis flink begon te braken. Ik zag dat er bloed bij dit braaksel zat.
In het ziekenhuis sprak ik met slachtoffer [slachtoffer 1] . Ik vroeg haar of ze met me
kon praten. Ik zag dat ze nee knikte. Ik vroeg het slachtoffer of ze mijn vragen met
nee en ja kon beantwoorden door middel van knikken. Ik zag dat ze ja knikte. Ik vroeg het slachtoffer of ze alleen thuis was. Ik zag dat ze nee knikte. Ik vroeg het slachtoffer of de bezoeker bij haar thuis een man was. Ik zag dat ze ja knikte. Ik hoorde dat het slachtoffer met veel moeite zei: '' [verdachte] ”. Ik vroeg haar wie [verdachte] was. Ik hoorde dat ze zei: ''schoonzoon. [verdachte] ''. Ik vroeg het slachtoffer of alle verwondingen die zij heeft, toegebracht waren door [verdachte] . Ik zag dat ze ja knikte.
[slachtoffer 1]heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [3]
Ik doe aangifte van poging moord, dan wel poging doodslag, dan wel zware mishandeling. Dit feit is gepleegd door [verdachte] , dat is mijn schoonzoon.
Op 13 februari 2024 ben ik omstreeks 17:00 uur naar de stad gegaan. Om 22:44 uur heb ik een bericht naar [slachtoffer 2] gestuurd dat ik weer thuis was. Ik ben toen nog tv gaan kijken en hoorde gerommel aan de achterdeur. Ik zag dat het [verdachte] was. [verdachte] zei dat [naam]
(de rechtbank begrijpt: de dochter van verdachte en de kleindochter van [slachtoffer 1] )heel ziek was en dat zij in de auto zou liggen. Ik liep naar de auto, maar zag geen [naam] . Ik ben terug naar binnen gelopen om mijn telefoon te pakken. Ik heb [slachtoffer 2] gebeld om te vragen wat er aan de hand was. Op het moment dat ik [slachtoffer 2] belde, sloeg [verdachte] toe. Ik voelde de arm van [verdachte] van achteren om mijn nek heen. Hij begon mijn keel dicht te knijpen en te slaan. De ruzie vond plaats in de achterkamer. Daarna ging het licht bij mij uit. Ik ben buiten op straat aangetroffen, maar ik weet niet hoe ik daar terecht ben gekomen.
Het dichtknijpen van mijn keel ging als volgt: hij stond achter mij en ging met zijn arm om mijn keel heen, zo kneep hij mijn keel als een verwurging dicht. Ik voelde rond mijn hals een enorme druk, ik kreeg geen lucht meer. Hij greep ook met beide handen naar mijn keel en kneep mijn keel dicht, waardoor ik geen lucht kreeg. Terwijl [verdachte] mijn keel dichtkneep, heeft hij mij meerdere trappen gegeven. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn ribben. [verdachte] heeft mij ook geslagen. [verdachte] sloeg mij met zijn vuisten op mijn gezicht. Ook gaf hij mij knietjes. Ik heb over mijn hele lichaam letsel, zoals blauwe ogen, pijnlijke ribben, blauwe plekken op mijn benen, blauwe plekken op mijn armen, schaafwonden op mijn onderrug net boven de billen. Ik heb ook striemen en krassen en blauwe plekken in mijn hals van het wurgen. Ik had het gevoel dat ik zou stikken, ik wilde overleven. Ik dacht echt dat dit het einde zou zijn.
Uit het
forensisch letselonderzoekaan het letsel van
[slachtoffer 1]van
14 februari 2024en
2 april 2024volgt onder meer dat er sprake was van traumatisch hersenletsel in de vorm van een subarachnoïdale bloeding. Er werden 26 huidletsels gezien waaronder bloeduitstortingen, schaafverwondingen en krasverwondingen verspreid over het gelaat, de hals, de borstkas, de armen en de benen en een scheurwond van het oor. Ook was er sprake van roodheid van de hals, heesheid, bloeduitstortingen op de tong, bloeduitstortingen aan zijkant van de keelholte en voorbijgaand bewustzijnsverlies. Zowel het gedocumenteerde bewustzijnsverlies als de waargenomen bloeduitstortingen in de keelholte onderschrijven Plattner's klasse 3, dat wil zeggen dat er een gevaarzetting was die acuut levensbedreigend kan zijn geweest. [4]
De verdachteheeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [5]
Ik ben ’s avonds naar mijn ex-schoonmoeder in Roermond gegaan. Er ontstond ruzie. Ik pakte haar van achteren vast met mijn armen ter hoogte van haar borst en nek. Ik heb haar naar achteren getrokken.
3.3.2
De bewijsoverwegingen
Algemeen
Op 13 februari 2024 heeft zich in de woning van het [slachtoffer 1] in Roermond een incident voorgedaan tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft helder en consistent verklaard over de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen tijdens het incident. Haar verklaring vindt steun in het door de forensisch arts bij [slachtoffer 1] vastgestelde letsel dat past bij de door [slachtoffer 1] omschreven geweldshandelingen. Ook vindt haar verklaring steun in de beschrijving van de verbalisanten van hoe zij [slachtoffer 1] kort na het incident hebben aangetroffen en de hierboven weergegeven verklaring van de verdachte.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 13 februari 2024 in Roermond [slachtoffer 1] met zijn arm en handen heeft gewurgd, dat hij haar tegen haar ribben heeft getrapt en dat hij haar heeft gestompt, geslagen en knietjes heeft gegeven op of tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam.
Feit 1 (poging doodslag dan wel poging zware mishandeling)De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte met voormelde geweldshandelingen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte minimaal voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat de verdachte haar keel zowel met zijn arm als met zijn handen zo hard heeft dichtgeknepen dat zij geen lucht meer kreeg en het gevoel had dat zij stikte. Ook blijkt uit haar verklaring dat zij op enig moment bewusteloos is geraakt. Uit het forensisch letselonderzoek blijkt dat gelet op de roodheid van haar hals, de heesheid, de bloeduitstortingen op haar tong en de zijkant van haar keelholte en het bewustzijnsverlies sprake is geweest van een acuut levensbedreigende situatie. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verwurging met een zodanige kracht, duur en intensiteit is geweest dat er een aanmerkelijke kans was op het overlijden van [slachtoffer 1] . Het handelen van de verdachte was daarbij naar de uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht op dat gevolg dat de verdachte willens en wetens die aanmerkelijk kans heeft aanvaard.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank poging tot doodslag door het wurgen met de arm en handen wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de overige geweldshandelingen tot de dood hadden kunnen leiden, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 (mishandeling)Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door [slachtoffer 1] tegen haar ribben te trappen, haar te stompen en te slaan, en haar knietjes te geven op of tegen haar hoofd/gezicht en/of haar lichaam.
Van een eendaadse samenloop, zoals door de raadsvrouw is betoogd, is geen sprake aangezien de poging doodslag en de mishandeling als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair
op 13 februari 2024 te Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (meermaals) met de arm en handen heeft gewurgd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 13 februari 2024 te Roermond [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] meermaals tegen de ribben te trappen en
- die [slachtoffer 1] meermaals tegen het gezicht en/of het lichaam te stompen en slaan en
- die [slachtoffer 1] meermaals knietjes tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
poging tot doodslag
Feit 2
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de NIFP-rapportage van de psycholoog van 10 juli 2024 over de geestvermogens van de verdachte. De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken en een depressieve stoornis. Ook is er sprake van problematisch middelengebruik.
De psycholoog rapporteert dat bovenstaande stoornissen al langdurig aanwezig zijn en dat deze ook bestonden ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor de verdachte enigszins verminderd in staat was om een andere gedragskeuze te maken. De psycholoog heeft daarom geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
De verdachte heeft vanuit zijn borderline persoonlijkheidskenmerken onder meer een chronisch gevoel van leegte en hij is gevoelig voor afwijzing en verlating. Volgens de psycholoog projecteerde de verdachte dan ook mogelijk zijn negatieve opgekropte frustraties rondom de scheiding op het slachtoffer en was hij hierbij ontremd door zijn cocaïnegebruik kort daarvoor.
De rechtbank komt op basis van de in voornoemde rapportage opgenomen bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht en opname in een zorginstelling. Zij heeft gevorderd om daarnaast als bijzondere voorwaarden op te leggen een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede een locatieverbod voor hun huidige en toekomstige adres en voor de basisschool van [naam] , de dochter van de verdachte en [slachtoffer 2] . Om ervoor te zorgen dat het openbaar ministerie na beëindiging van de bijzondere voorwaarden, indien nodig, de mogelijkheid heeft om toereikende maatregelen te nemen teneinde recidive te kunnen voorkomen, heeft de officier van justitie gevorderd om datzelfde contact- en locatieverbod aan de verdachte op te leggen in de vorm van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, heeft de officier van justitie ten slotte verzocht om de bijzondere voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, als stok achter de deur. De verdediging heeft voorts aangevoerd geen bezwaar te hebben tegen het opleggen van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] . Het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer 2] dient, gelet op de lopende echtscheidingsprocedure en hun gezamenlijke dochter [naam] , achterwege te blijven. Hetzelfde geldt voor het locatieverbod voor de basisschool van [naam] , nu de klinische behandeling een positief effect gaat hebben op de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft op 13 februari 2024 geprobeerd zijn ex-schoonmoeder [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Net voor middernacht is hij – onderweg cocaïne gebruikend – naar haar woning gegaan en heeft hij haar met zijn arm en handen om haar nek proberen te wurgen. Ook heeft hij haar fors mishandeld door haar tegen haar ribben te trappen en door haar te stompen, te slaan en knietjes te geven tegen haar hoofd, gezicht en/of lichaam. [slachtoffer 1] heeft hierdoor onder meer traumatisch hersenletsel in de vorm van een bloeding in haar hoofd en bloeduitstortingen, schaafverwondingen en krasverwondingen verspreid over haar hele lichaam opgelopen. Door de verdachte werd zij in hulpeloze toestand achtergelaten en uiteindelijk werd ze, onder het bloed en buiten bewustzijn, door haar dochter (tevens ex-partner van de verdachte) op straat voor haar woning aangetroffen.
De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen ernstig letsel veroorzaakt bij [slachtoffer 1] , maar ook heeft hij gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij haar. Bovendien heeft een en ander zich afgespeeld in (en rondom) haar woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dit soort strafbare feiten nog lange tijd psychische gevolgen en gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ondervinden van hetgeen hun is overkomen. Dat de aanval ingrijpende gevolgen heeft gehad blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij staan beiden door het incident zeer angstig in het leven, waarbij [slachtoffer 1] vanaf het gebeuren niet meer in haar woning heeft kunnen verblijven en niet meer alleen durft te wonen. Haar huis heeft zij daarom inmiddels verkocht.
Gelet op de ernst van het feit en vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat deze zaak niet anders kan worden afgedaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een poging tot doodslag, zoals door de verdachte gepleegd, behoort tot de ernstigste geweldsdelicten. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank zich mede georiënteerd op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de proceshouding van de verdachte. Direct na het feit heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid willen ontlopen door te vluchten, terwijl hij de 3-jarige [naam] alleen in zijn huis had achtergelaten. Ook heeft de verdachte in eerste instantie een leugenachtige verklaring afgelegd die zeer schofferend en kwetsend was voor het slachtoffer, welke verklaring hij pas later weer heeft ingetrokken. Ook heeft hij gedurende het gehele proces weinig openheid van zaken gegeven. De verdachte stelt zich nog maar weinig van de bewuste nacht te kunnen herinneren, waarbij het de rechtbank is opgevallen dat hij zich andere (niet belastende) zaken juist wel zegt te kunnen herinneren. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijven hierdoor achter met veel vraagtekens en ook is nog altijd onduidelijk waarom de verdachte [naam] net voor middernacht alleen in zijn woning achterliet om naar de woning van zijn ex-schoonmoeder te gaan en waarom het tot deze enorme geweldsexplosie is gekomen. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte, het psychologisch onderzoek, de reclasseringsrapportage en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht. Hieruit komt onder meer naar voren dat de verdachte eerder, in 2013, is veroordeeld voor brandstichting bij de woning van zijn vader, eveneens gepleegd onder invloed van middelen. Uit de psychologische rapportage volgt verder dat de verdachte lijdt aan verschillende stoornissen. De deskundige en de reclassering schatten het recidiverisico zonder toezicht en behandeling in als gemiddeld. Zij hebben daarom geadviseerd om aan de verdachte een meldplicht op te leggen en om hem gedurende circa 12 maanden te laten behandelen in een kliniek. Aansluitend wordt een ambulant behandeltraject voor de re-integratie geadviseerd.
De rechtbank onderschrijft dit advies van de deskundige en de reclassering en ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het recidiverisico aanleiding om aan hem een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte – conform de eis van de officier van justitie – een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren opleggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering, alsmede een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] en haar dochter [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor het adres waar zij op dit moment woonachtig zijn. Nu onduidelijk is waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de toekomst zullen gaan wonen, kan de rechtbank geen locatieverbod voor het toekomstige adres bepalen. Voor het opleggen van een locatieverbod voor de school van [naam] ziet de rechtbank, gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, geen aanleiding.
Enerzijds wordt de verdachte met de op te leggen straf geconfronteerd met de ernst van zijn delict en anderzijds hebben de voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarden als doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst een soortgelijk strafbaar feit te plegen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank ziet gelet op de duur van de straf en de proeftijd die is verbonden aan het voorwaardelijk deel geen aanleiding om aan de verdachte ook nog een contact- en locatieverbod in de vorm een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat het recidiverisico met de bijzondere voorwaarden en de daaraan verbonden proeftijd voldoende is ondervangen. Gelet op de duur van het onvoorwaardelijk deel van de straf ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft een schadevergoeding gevorderd van € 11.440,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [slachtoffer 1] heeft tevens gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten van € 1.228,00.
Voormeld bedrag van € 11.440,00 is als volgt opgebouwd:
- materiële schade, bestaande uit:
a. eigen bijdrage zorgverzekering € 385,00;
b. rechtsbijstandverzekering eigen bijdrage en eigen risico: € 550,00;
c. kosten therapie: € 400,00;
d. ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 105,00;
e. toekomstige schade: € 5.000,00;
- immateriële schade: € 5.000,00.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde vergoeding van toekomstige schade. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard voor wat betreft de gevorderde vergoeding van toekomstige schade. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade en de kosten rechtsbijstand dienen te worden gematigd.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
materiële schadeDe rechtbank zal de hiervoor onder sub a., c. en d. gevorderde posten toewijzen, nu hiertegen geen verweer is gevoerd en deze posten de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
Ten aanzien van de onder b. gevorderde post overweegt de rechtbank als volgt.
In civiele zaken gaat aan de gerechtelijke procedure vaak een traject vooraf waarin men tot een minnelijke regeling probeert te komen en/of waarin de benadeelde partij de aansprakelijke partij sommeert tot betaling. De hiermee gemoeide kosten van rechtsbijstand komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c en lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking, tenzij deze kosten als proceskosten moeten worden gezien. In deze zaak is evenwel niet gesteld dat de rechtsbijstandsverzekeraar buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Voor zover deze kosten als proceskosten zouden moeten worden gezien geldt dat deze kosten in na te melden proceskostenveroordeling zijn verdisconteerd.
Ten aanzien van de onder e. gevorderde post is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd om tot begroting daarvan te kunnen overgaan.
Een nader onderzoek ten aanzien van de onder b. en e. gevorderde posten levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal [slachtoffer 1] daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
immateriële schadeUit het strafdossier blijkt dat [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en uit de door [slachtoffer 1] overgelegde stukken en hetgeen ter zitting namens [slachtoffer 1] naar voren is gebracht blijkt dat zij daardoor eveneens geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 5.000,00, gelet op alle omstandigheden in deze zaak, passend.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een bedrag van € 5.890,00 in totaal toewijzen.
wettelijke renteDe wettelijke rente over voormeld bedrag wordt eveneens toegewezen en wel met ingang van 13 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening.
proceskostenUitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. Gelet op de hoogte van de vordering stelt de rechtbank de proceskosten vast overeenkomstig het Liquidatietarief Kanton. Gelet op de hoogte van het toegewezen bedrag gaat de rechtbank uit van het tarief voor zaken met een geldswaarde tussen € 5.000,00 en € 10.000,-, te weten: € 271,00 per punt. Voor zowel het opstellen en indienen van het voegingsformulier als de behandeling ter terechtzitting kent de rechtbank een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van € 542,00
(2 x € 271,00).
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en gijzeling opleggen.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft een schadevergoeding gevorderd van € 14.681,58, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [slachtoffer 2] heeft tevens gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten van € 1.228,00.
Voormeld bedrag van € 14.681,58 is als volgt opgebouwd:
- materiële schade, bestaande uit:
a. aanschaf beveiligingscamera’s: € 306,99;
b. nieuwe sloten: € 175,19;
c. kosten therapie: € 1.843,75;
d. kosten opvragen medische informatie: € 104,69;
e. reiskosten therapie: € 325,51;
f. toekomstige kosten therapie: € 6.084,54;
g. toekomstige reiskosten therapie: € 840,91;
- immateriële schade (schokschade): € 5.000,00.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen met dien verstande dat de onder a. en b. gevorderde posten dienen te worden gematigd. De officier van justitie heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] moet worden afgewezen, omdat niet voldaan is aan de vereisten van schokschade.
Subsidiair heeft de verdediging nog het volgende naar voren gebracht. De onder a. gevorderde post dient te worden afgewezen wegens onvoldoende causaal verband. [slachtoffer 2] dient niet ontvankelijk te worden verklaard in de onder f. gevorderde post, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. De overige posten dienen te worden gematigd, omdat bepaalde klachten samenhangen met de echtscheiding. Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten dienen te worden afgewezen dan wel gematigd,
omdat deze al bij [slachtoffer 1] zijn gevorderd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
immateriële schade/schokschade
De rechtbank stelt voorop dat iemand die een ander (het primaire slachtoffer) door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig kan handelen jegens degene (het secundaire slachtoffer) bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Het antwoord op de vraag óf jegens het secundaire slachtoffer onrechtmatig is gehandeld is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn:
- de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met die onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan;
- en de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Het recht op vergoeding van schokschade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot schade die volgt uit geestelijk letsel. Het moet gaan om geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig en in voldoende mate objectiveerbaar is.
De rechtbank beschikt op dit moment over onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat bij [slachtoffer 2] een hevige emotionele schok zoals hiervoor is omschreven teweeg is gebracht. Daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. [slachtoffer 2] zal ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
De onder c. tot en met g. gevorderde posten treffen hetzelfde lot, omdat deze posten op dezelfde grondslag zijn gebaseerd. [slachtoffer 2] heeft de onder a. en b. gevorderde posten subsidiair gegrond op artikel 6:107 BW (verplaatste schade). Voor deze twee posten geldt echter dat de schade niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde, zodat
[slachtoffer 2] ook ten aanzien van die posten niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. [slachtoffer 2] kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat hij zich na het ingaan van de proeftijd zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
dat hij zich laat opnemen voor behandeling bij een FPA of FPK, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de opname/behandeling kan starten. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat hij gedurende de proeftijd van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortegegevens 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat hij gedurende de proeftijd van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , [geboortegegevens 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat hij zich gedurende de proeftijd van 3 jaren niet zal bevinden in de straat van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , thans aan [adres 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijstde vordering van de benadeelde partij
    [slachtoffer 1] toeen veroordeelt de verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
    € 5.890,00, bestaande uit € 890,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade;
  • vermeerdert het toegewezen bedrag met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • bepaaltdat [slachtoffer 1]
    niet-ontvankelijkis in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de posten “rechtsbijstandsverzekering eigen bijdrage en eigen risico” en “toekomstige schade” en dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door [slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Groot, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Roermond
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 1] meermaals met de arm(en)en/of hand(en) heeft gewurgd en/of
- die [slachtoffer 1] meermaals tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- meermaals knietjes tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 13 februari 2024 te Roermond
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] meermaals met de arm(en)en/of hand(en) te wurgen en/of
- die [slachtoffer 1] meermaals tegen het gezicht/hoofd en/of ribben, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen en/of trappen en/of
- die [slachtoffer 1] meermaals tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te stompen en/of slaan en/of
- die [slachtoffer 1] meermaals knietjes tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam te geven;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024024492 / LB1R024011-24, onderzoek Legolas, gesloten d.d. 23 mei 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 385.
2.De processen-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2024, p. 15-17 en p. 21-23.
3.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 17 februari 2024, p. 107-111.
4.Forensische medisch letselrapportages van 26 maart 2024, p. 254-263 en van 24 mei 2024, geen onderdeel uitmakende van de doornummering.
5.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 september 2024.