Uitspraak
1.De verdere procedure
- de brief van 13 maart 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een verzetprocedure waarin de eiser in het verzet, tevens eiser in reconventie, en de gedaagde in het verzet, tevens verweerder in reconventie, betrokken zijn. De zaak draait om een huurovereenkomst die op 1 november 2019 en 1 september 2020 is aangegaan, waarbij de eiser de woning aan de Reestraat 11 heeft verhuurd aan de gedaagde. De gedaagde heeft een borg van € 1.170,00 betaald. De eiser heeft de huurprijs verhoogd, wat door de gedaagde is betwist. De gedaagde heeft de huur opgezegd per 15 december 2022 en het gehuurde op 1 februari 2023 verlaten. Na de beëindiging van de huur heeft de eiser schade aan het gehuurde geconstateerd en de gedaagde gedagvaard voor schadevergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde aansprakelijk is voor schade aan de keukenkastjes, maar niet voor andere schadeposten. De gedaagde heeft recht op terugbetaling van de borg, terwijl de eiser een gebruikersvergoeding kan vorderen voor de periode dat de gedaagde het gehuurde onrechtmatig onder zich hield. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagde, die grotendeels in het gelijk is gesteld.