ECLI:NL:RBLIM:2024:7400

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
C/03/303668 / HA ZA 22-163
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor verhaalsfrustratie door overdracht van activa

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap SCHLOSS LIESER GMBH & CO OHG en meerdere gedaagden, waaronder bestuurders van een werkmaatschappij. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld door activa van de werkmaatschappij over te hevelen naar een vennootschap onder firma, waardoor de vordering van Schloss Lieser niet meer kon worden verhaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt treft, omdat zij wisten dat de werkmaatschappij in financiële problemen verkeerde en dat de overdracht van activa de verhaalsmogelijkheden van Schloss Lieser frustreerde. De rechtbank heeft de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen, omdat de omvang van de schade niet kon worden vastgesteld in deze procedure. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten en schadevergoeding aan Schloss Lieser, die nader op te maken is bij staat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/303668 / HA ZA 22-163
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap naar Duits recht
SCHLOSS LIESER GMBH & CO OHG,
gevestigd te Lieser (Duitsland),
eiseres,
advocaat: mr. J.A. Koster,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[gedaagde sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[gedaagde sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[gedaagde sub 9],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. Y.J.P. Janssen.
Partijen worden hierna Schloss Lieser en [gedaagden] genoemd.
Gedaagden 1 tot en met 9 worden hierna afzonderlijk geduid als:
1. [gedaagde sub 1] , 2. [gedaagde sub 2] , 3. [gedaagde sub 3] , 4. [gedaagde sub 4] , 5. [gedaagde sub 5] , 6. [gedaagde sub 6] ,
7. [gedaagde sub 7] , 8. [gedaagde sub 8] en 9. [gedaagde sub 9] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 januari 2023 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte uitlaten bewijs van [gedaagden] van 1 februari 2023;
  • de akte overlegging producties 19 tot en met 22 van [gedaagden] van 15 maart 2023;
  • de antwoordakte met productie 26 van Schloss Lieser van 17 mei 2023;
  • het proces-verbaal van de enquête gehouden op 11 oktober 2023;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête gehouden op 28 februari 2024;
  • de conclusie na enquête van [gedaagden] van 27 maart 2024;
  • de antwoordconclusie na enquête van Schloss Lieser van 24 april 2024;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Korte samenvatting

2.1.
Op 17 december 2021 heeft het Landgericht Trier (Duitsland) [naam werkmaatschappij] (“de werkmaatschappij”) veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Schloss Lieser van een bedrag van € 486.462,34. De onderhavige zaak gaat – samengevat – over de vraag of de bestuurders van [naam werkmaatschappij] (“de werkmaatschappij”) onrechtmatig hebben gehandeld jegens Schloss Lieser – en of hen daarvan een persoonlijk ernstig verwijt treft – door de activiteiten en activa van de werkmaatschappij over te hevelen naar [gedaagde sub 5] zodat voor de vordering van Schloss Lieser geen verhaal meer resteerde.
2.2.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] waren ten tijde van die overdracht allen (middellijk) bestuurders van de werkmaatschappij (hierna gezamenlijk geduid als: “de bestuurders”).
2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dat sprake is van verhaalsfrustratie en de bestuurders in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs om dat vermoeden te ontzenuwen. Daartoe zijn getuigen gehoord en stukken overgelegd. Partijen hebben de rechtbank bij gelegenheid van de contra-enquête voorts gezamenlijk verzocht om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure indien zij tot het oordeel komt dat het tegenbewijs niet is geleverd terwijl aannemelijk is dat schade is geleden.
2.4.
De rechtbank concludeert dat [gedaagden] niet is geslaagd in het opgedragen tegenbewijs. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de bestuurders onrechtmatig jegens Schloss Lieser hebben gehandeld en dat hen daarvan een persoonlijk ernstig verwijt treft zodat zij persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor de door Schloss Lieser als gevolg van de verhaalsfrustratie geleden schade. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat schade is geleden maar dat de omvang daarvan zich in deze procedure bij gebreke van voldoende aanknopingspunten niet laat begroten. Daarom zal de zaak naar de schadestaatprocedure worden verwezen.

3.De verdere beoordeling

Verhaalsfrustratie

3.1.
[gedaagden] is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat de bestuurders door het overhevelen van alle activiteiten en activa van de werkmaatschappij naar [gedaagde sub 5] hebben bewerkstelligd en toegelaten dat de werkmaatschappij haar verplichtingen aan Schloss Lieser niet nakomt, en het handelen en nalaten van de bestuurders ten opzichte van Schloss Lieser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hen daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt zodat zij voor de schade van Schloss Lieser persoonlijk aansprakelijk worden gehouden.
3.2.
[gedaagden] heeft ter ontzenuwing daarvan aangevoerd dat geen sprake was van een oogmerk van benadeling maar enkel van een noodzakelijke herstructurering om het hoofd boven water te houden. De rechtbank volgt hen daarin niet.
3.3.
[gedaagden] heeft in het kader van de bewijslevering stukken overgelegd en
[naam bankier] (bankier), [gedaagde sub 8] (middellijk bestuurder werkmaatschappij) en [naam belastingconsulent] (belastingconsulent) als getuigen doen horen. Schloss Lieser heeft eveneens stukken overgelegd en [naam architect] (architect) en [naam projectleider] (projectleider) als getuigen doen horen. Nu de rechtbank oordeelt dat het tegenbewijs niet is geleverd zal zij zich in het navolgende beperken tot bespreking van de door [gedaagden] aangevoerde getuigen.
3.4.
[naam bankier] heeft – voor zover relevant – het volgende verklaard:
(…) Op de vraag van de rechter waarom naast de [naam werkmaatschappij] ook een V.O.F. is opgericht, kan ik geen antwoord geven.
(…) in de periode ongeveer 2006 tot 2009 was ik accountmanager van de bedrijven van de familie [familienaam] . Op enig moment zijn er gesprekken geweest met [gedaagde sub 8] , [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 9] en twee medewerkers van de afdeling Intensief Beheer . Ik was daarbij aanwezig. Het ging toen slecht met de onderneming.
(…) Wiens initiatief het was om over te gaan tot oprichting van een V.O.F. weet ik niet. Ik weet niet of dat vanuit de bank is voorgesteld of door de familie zelf. In ieder geval niet door mij.
3.5.
[gedaagde sub 9] heeft – voor zover relevant – verklaard:
(…) De mededeling van Intensief Beheer was dat ons familiebedrijf naar de toekomst niet levensvatbaar was en dat het niet uitmaakte wat de bank daar verder nog in kon betekenen. Door Intensief Beheer is niet voorgesteld om een V.O.F. op te richten en de activa over te dragen.
(…) Wij hebben toen als familie besloten om zelf een oplossing te zoeken en zijn enkele dagen na het gesprek met Intensief [gedaagde sub 1] met onze accountant, de heer [naam belastingconsulent] , om tafel gaan zitten. Het water stond ons aan de lippen. Daarmee bedoel ik dat ik in 2010, net als mijn oom en mijn vader en moeder, drie maanden geen inkomsten uit de B.V. heb genoten maar van mijn spaargeld heb geleefd. Het klopt dat er een tekort was aan liquide middelen en de bank het betalingskrediet niet wilde verruimen. De heer [naam belastingconsulent] heeft in de gevoerde gesprekken voorgesteld om een V.O.F. op te richten. Het voorstel van de accountant om een V.O.F. op te richten had als voordeel volgens de accountant dat de belastingdruk van de onderneming dan lager werd. Daardoor bleven er meer financiële middelen in de onderneming. Op de vraag of de B.V. thans nog bestaat zeg ik u dat die nog bestaat maar ik weet niet waarom.
(…) Na oprichting van de V.O.F. zijn wij als onderneming gewoon verder gegaan. Op de werkvloer is er verder – buiten het afscheid van het personeel – niets veranderd. De V.O.F. structuur was een oplossing van de accountant. Wij werken gewoon met onze handen. Alle schulden van de B.V. zijn voldaan of overgedragen. Met dat laatste bedoel ik de hypotheekschulden, maar ik weet niet of die in de werkmaatschappij zaten of in de holding. Er zijn in de B.V. in ieder geval geen schulden achtergebleven. Er is toen niet gesproken over de situatie met betrekking tot Schloss Lieser omdat er op dat moment naar mijn mening geen geschil was. Wij hebben daar met de accountant niet over gesproken.
(…) Wij hadden een onderneming in B.V.-vorm en dat werd een onderneming in V.O.F.-vorm.
3.6.
[naam belastingconsulent] heeft – voor zover relevant – verklaard:
(…) De B.V. zat in waar weer. Daarmee bedoel ik dat deze fiscaal te duur was omdat de verloning door middel van management fee een te dure structuur was. In een V.O.F. kun je gebruik maken van de MKB-vrijstelling en zelfstandigenaftrek. Daardoor is de belastingdruk lager en hou je meer geld in kas voor de bedrijfsvoering. Het voorstel om een V.O.F. op te richten kwam van mijn hand.
De herstructurering zag er als volgt uit: de bedrijfsmiddelen, liquide middelen, inventaris en vaste activa zijn overgedragen van de B.V. naar de V.O.F. Debiteuren zijn tot aan de overgangsdatum door de B.V. geïnd en daarna door de V.O.F. Alle crediteuren zijn voldaan. Na deze transactie was de B.V. leeg.
Er is geen koopsom betaald aan de B.V.
(…) Er is niet gesproken over een mogelijke vordering van Schloss Lieser. Ik heb niet geadviseerd over het wel of niet overnemen van schuldvorderingen. Alle schulden zijn uiteindelijk voldaan. De B.V. bestaat nog steeds omdat er nog één debiteur is en dat is Schloss Lieser.
Standpunten partijen
3.7.
[gedaagden] erkent dat geen koopprijs is betaald voor de overgedragen activa en activiteiten maar stelt dat de bestuurders geen persoonlijk ernstig verwijt treft, gelet op de beperkte (liquidatie)waarde van de overgehevelde (aan de bank verpande) activa en wijst erop dat het Landgericht Trier op het moment van de overdracht nog geen vonnis had gewezen zodat [gedaagden] ten tijde van de overdracht nog niet bekend was met de schadevordering van Schloss Lieser.
3.8.
Schloss Lieser heeft in haar conclusie na enquête gesteld dat [gedaagden] niet geslaagd is in het ontzenuwen van het vermoeden dat sprake is van verhaalsfrustratie en betwist dat oprichting van [gedaagde sub 5] en overdracht van de activa en activiteiten zijn ingegeven door fiscale redenen. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat de werkmaatschappij vennoot is geworden van [gedaagde sub 5] en sprake is van schuldoverneming zodat [gedaagde sub 5] en haar vennoten integraal aansprakelijk zijn voor de schulden van de werkmaatschappij, waaronder de vordering van Schloss Lieser.
Beoordeling rechtbank
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] er niet in is geslaagd de voorshands bewezen verklaarde verhaalsfrustratie te ontzenuwen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.10.
De rechtbank volgt [gedaagden] niet in haar stelling dat zij ten tijde van de overdracht niet bekend was met de schadevordering van Schloss Lieser. Ruim voordat [gedaagde sub 5] werd opgericht had Schloss Lieser immers aangekondigd dat zij rechtsmaatregelen zou treffen en daarvan waren de bestuurders op de hoogte. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen heeft Schloss Lieser [gedaagden] vanaf 28 maart 2020 meermaals aangeschreven in verband met klachten en tekortkomingen in de door de werkmaatschappij uitgevoerde werkzaamheden en op 9 maart 2011 aangekondigd nadere rechtsmaatregelen te nemen naar aanleiding van het tussen partijen gerezen dispuut. De bestuurders waren ten tijde van de oprichting van [gedaagde sub 5] en overdracht van de activa en ondernemingsactiviteiten op of na 18 maart 2011 dan ook bekend met de claim van Schloss Lieser. Dat het een vordering betrof tot vergoeding van aanzienlijke schade was gelet op de aard en omvang van het werk en het tussen partijen gerezen dispuut eveneens duidelijk.
3.11.
Dat de werkmaatschappij in financieel zwaar weer verkeerde en een vof-structuur fiscaal gunstiger zou zijn, laat bovendien onverlet dat door [gedaagde sub 5] geen koopsom is betaald aan de werkmaatschappij en evenmin een voorziening is getroffen voor voldoening van de vordering van Schloss Lieser, terwijl de werkmaatschappij en haar bestuurders daar ten tijde van de overdracht reeds rekening mee diende te houden. Dat het voorzetten van de onderneming in vof structuur mogelijk fiscaal gunstiger was ontslaat de werkmaatschappij en haar bestuurders dan ook niet van hun verplichting om de vordering van Schloss Lieser
– net als alle overige crediteuren – te voldoen of daarvoor een voorziening te treffen. Doordat geen koopsom voor de overgenomen activa en ondernemingsactiviteiten is betaald hebben de bestuurders bewerkstelligd dat de werkmaatschappij een lege huls werd waarop geen verhaal kon worden genomen. Dat is in dit geval gelet op de bekendheid met de schadevordering (ook al stond de omvang daarvan in rechte nog niet vast) en aangekondigde rechtsmaatregelen dermate onzorgvuldig dat de bestuurders van de werkmaatschappij daarvan een persoonlijk ernstig verwijt treft.
3.12.
De rechtbank volgt [gedaagden] evenmin in haar stelling dat een geringe waarde van de overgedragen activa maakt dat de bestuurders geen persoonlijk ernstig verwijt treft. De waarde van de overgedragen activa is van invloed op de omvang van de schade als gevolg van de verhaalsfrustratie maar leidt zonder nadere motivering – die ontbreekt – niet tot het oordeel dat de bestuurders van die normschending geen persoonlijk ernstig verwijt treft. Overigens is zonder nadere motivering evenmin duidelijk waarom zou dienen te worden uitgegaan van de liquidatiewaarde – en niet de onderhandse waarde – van de activa nu feitelijk sprake is van een “going concern”-overdracht. Bovendien zijn niet enkel de activa maar ook de ondernemingsactiviteiten overgegaan (verdiencapaciteit), waaruit nog steeds inkomsten worden gegenereerd die aldus buiten de verhaalsmogelijkheden zijn gebracht. Resultaat van dit alles is dat een lege vennootschap achterbleef met één onbetaalde vordering, waarvoor geen voorziening was getroffen, geen reservering was gemaakt of waarvoor bijvoorbeeld de afspraak was gemaakt dat [gedaagde sub 5] voor betaling zorg zou dragen als dit aan de orde was. Dat het doel van de overdracht erop gericht was om de verhaalsmogelijkheden van Schloss Lieser te frusteren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank tevens uit het feit dat alle schuldeisers van de werkmaatschappij zijn voldaan met uitzondering van Schloss Lieser.
3.13.
Resumerend komt de rechtbank tot het oordeel dat de werkmaatschappij en haar bestuurders ten tijde van de overdracht aan [gedaagde sub 5] i) rekening dienden te houden met een schadevordering van Schloss Lieser en ii) wisten dat het overdragen van al haar activa en ondernemingsactiviteiten iii) bij gebreke van een te betalen koopsom of te treffen voorziening iv) er feitelijk toe zou leiden dat het nemen van verhaal door Schloss Lieser onmogelijk werd zodat v) de bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt treft en persoonlijk aansprakelijk zijn voor de door Schloss Lieser als gevolg daarvan geleden schade.
3.14.
De toelichting dat oprichting van en overdracht aan [gedaagde sub 5] plaatsvond om de onderneming een – fiscaal gunstiger – bestaansrecht te verschaffen is dan ook onvoldoende om een andere conclusie te rechtvaardigen dan dat het oogmerk van de overdracht was om het verhaal van Schloss Lieser op het vermogen van de werkmaatschappij te frustreren. Dat is onrechtmatig en daarvan treffen de bestuurders onder de gegeven omstandigheden een persoonlijk ernstig verwijt. De conclusie is dan ook dat [gedaagden] tekort schieten in de onderbouwing van hun stellingen en er niet in geslaagd zijn het voorshands geleverde bewijs te ontzenuwen.
3.15.
Waar Schloss Lieser opnieuw de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 5] en haar vennoten aan de orde heeft gesteld, gaat de rechtbank daaraan – met verwijzing naar hetgeen zij in rechtsoverwegingen 4.8.4 tot en met 4.9 van het tussenvonnis reeds heeft overwogen – voorbij. Anders dan Schloss Lieser stelt maakt het feit dat de werkmaatschappij vennoot van [gedaagde sub 5] is geworden niet dat [gedaagde sub 5] en haar vennoten integraal aansprakelijk zijn voor de schulden van de werkmaatschappij. Door Schloss Lieser zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld die – indien bewezen – tot het oordeel kunnen leiden dat [gedaagde sub 5] de schuld van de werkmaatschappij aan Schloss Lieser heeft overgenomen als bedoeld in artikel 6:155 BW. [gedaagden] heeft dit uitdrukkelijk betwist en gemotiveerd gesteld dat de schuld aan Schloss Lieser in de werkmaatschappij is achtergebleven. Dat is ook de kern van het verwijt dat Schloss Lieser gedaagden maakt: het bewust overhevelen van de activa naar [gedaagde sub 5] waarbij de schuld aan Schloss Lieser wordt achtergelaten in de “lege” werkmaatschappij. Feiten of omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat (i) tussen de werkmaatschappij en [gedaagde sub 5] wilsovereenstemming bestond over de pretense schuldovername en (ii) daarvan door [gedaagde sub 5] en de werkmaatschappij aan Schloss Lieser kennisgeving is gedaan, zijn niet gesteld. Zoals de rechtbank in haar tussenvonnis reeds heeft overwogen worden de vorderingen jegens [gedaagde sub 5] (en jegens gedaagden in hun hoedanigheid van vennoten) afgewezen.
Tussenconclusie
3.16.
Nu [gedaagden] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, staat vast dat sprake is van verhaalsfrustratie en dat de bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt treft zodat zij persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de als gevolg daarvan door Schloss Lieser geleden schade.
Schade
3.17.
Beide partijen hebben ter gelegenheid van de contra-enquête verzocht de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het leveren van tegenbewijs niet is geslaagd en sprake is van schade.
3.18.
Voor het antwoord op de vraag of Schloss Lieser schade heeft geleden moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie na de overdracht en de hypothetische situatie waarin dit achterwege zou zijn gebleven. Volgens de bestuurders had Schloss Lieser gelet op de slechte financiële positie van de werkmaatschappij, waarbij vrijwel alle activa aan de bank in zekerheid waren gegeven, evenmin haar vordering kunnen innen als de onderneming niet was overgedragen, zodat geen sprake is van schade.
3.19.
De rechtbank volgt de bestuurders daarin niet. Zoals hiervoor als is overwogen zijn zowel de activa als de ondernemingsactiviteiten met de verdiencapaciteit overgegaan. De activiteiten van de onderneming worden nog steeds voortgezet. De kans dat de vordering al dan niet deels voldaan zou kunnen worden uit de opbrengsten van die activiteiten ligt dan ook voor de hand. In die omstandigheden is niet ieder verhaal onmogelijk. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de overgedragen activa en activiteiten waarde vertegenwoordigen. Dat betekent dat Schloss Lieser schade heeft geleden door de overdracht. Indien de onrechtmatige gedraging niet zou hebben plaatsgevonden, dan hadden deze activa en de opbrengsten van de ondernemingsactiviteiten zich immers nog in de werkmaatschappij bevonden en had Schloss Lieser zich daarop kunnen verhalen. Wat de omvang van de schade als gevolg van de verhaalsfrustratie is, laat zich in deze procedure bij gebreke aan voldoende aanknopingspunten niet begroten. Daarom wijst de rechtbank de veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat toe.
3.20.
Dat betekent dat ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten – die worden begroot aan de hand van de omvang van het schadebedrag – eerst in de schadestaatprocedure aan de orde kan komen.
Proceskosten
3.21.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De rechtbank zal daarbij rekening houden met de verwijzing naar de schadestaatprocedure, zodat zij – anders dan op basis van de ingestelde vorderingen – uitgaat van het liquidatietarief voor zaken van onbepaalde waarde (tarief II) en aanleiding ziet te bepalen dat iedere partij haar eigen griffierecht draagt. De proceskosten van Schloss Lieser worden zodoende begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- salaris advocaat
2.456,00
(4,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.759,03
3.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijkheid
3.23.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] hoofdelijk tot betaling van schadevergoeding aan Schloss Lieser, nader op te maken bij staat,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] hoofdelijk tot betaling aan Schloss Lieser van de proceskosten van € 2.759,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 6] , [gedaagde sub 7] , [gedaagde sub 8] en [gedaagde sub 9] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2024.