In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, gaat het om een geschil tussen H.O.D.N. en een gedaagde partij over een overeenkomst tot aanneming van werk. De eiser, H.O.D.N., heeft werkzaamheden verricht aan het interieur van het bedrijfspand van de gedaagde partij, die een kapsalon, beautysalon en parfumerie exploiteert. De werkzaamheden zijn gestart in maart 2021 en de eiser heeft in totaal vijf facturen gestuurd, waarvan een bedrag van € 11.350,14 nog openstaat. De gedaagde partij heeft de betaling opgeschort, omdat zij stelt dat er gebreken zijn aan het werk.
De procedure omvatte een incidenteel vonnis van 15 mei 2024, verschillende brieven van de gemachtigden van beide partijen, en een mondelinge behandeling op 9 september 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij het werk stilzwijgend heeft aanvaard, omdat zij niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op de mededeling van de eiser dat het werk klaar was voor oplevering. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij gehouden is het openstaande bedrag te betalen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
In reconventie heeft de gedaagde partij vorderingen ingesteld voor herstelkosten en gederfde omzet, maar deze zijn afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor eventuele gebreken, omdat het werk als opgeleverd moet worden beschouwd. De gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 23 oktober 2024.