ECLI:NL:RBLIM:2024:766

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
C/03/269266 HA ZA 19-492
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van verschillende eenvoudige gemeenschappen en personenvennootschappen tussen drie broers

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, gaat het om de verdeling van verschillende eenvoudige gemeenschappen en personenvennootschappen tussen drie broers. De zaak is geregistreerd onder het zaaknummer C/03/269266 HA ZA 19-492 en de uitspraak is gedaan op 21 februari 2024. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.E. Koelemaij, heeft een procedure aangespannen tegen de gedaagden, die gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagden] en worden vertegenwoordigd door advocaat mr. W.B. Brusse. De rechtbank heeft eerder, in een vonnis van 20 september 2023, bepaald dat een deskundige moet worden benoemd om de waarde van het vennootschapsaandeel van de eiser in de betrokken personenvennootschappen te begroten. Dit vonnis heeft geleid tot een tussenvonnis op 17 januari 2024, waarin de rechtbank partijen de gelegenheid heeft gegeven om zich uit te laten over de voorgestelde deskundige, A. van der Bruggen. Beide partijen hebben ingestemd met de benoeming van de deskundige, die is belast met het vaststellen van de waarde van het aandeel van de eiser in de vennootschappen. De rechtbank heeft het voorschot voor de deskundige vastgesteld op € 20.465,--, inclusief btw, en heeft bepaald dat de gedaagden dit bedrag moeten financieren. De rechtbank heeft verder aangegeven dat de deskundige zijn onderzoek moet starten na ontvangst van het voorschot en dat partijen de deskundige toegang moeten geven tot alle noodzakelijke documenten voor het onderzoek. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en zal op 19 juni 2024 opnieuw op de rol komen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/269266 / HA ZA 19-492
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. W.B. Brusse te Almelo.
In de procedure op grond van artikel 118 Rv opgeroepen derde partij
[derde partij],
te [woonplaats 4] ,
derde partij in de verdeling van de registergoederen [plaats] [sectieletter] nummers [sectienummer 1] , [sectienummer 2] , [sectienummer 3] en [sectienummer 4]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 20 september 2023 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 5.13 overwogen dat een deskundige dient te worden benoemd, die de waarde van het vennootschapsaandeel van [eiser] in de personenvennootschappen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] per datum van 20 september 2023 dient te begroten. De rechtbank heeft verder overwogen voorshands van oordeel te zijn dat de deskundige voor de waardering van het aandeel van [eiser] in de beide vennootschappen kan volstaan met (a) de vermogenswaarde van het ingebrachte voor zover dit niet door zijn aandeel in een eventueel verlies van de vennootschappen mocht zijn opgeteerd, (b) te vermeerderen met een vergoeding van zijn aandeel in een eventueel opgebouwd gemeenschappelijk (im)materieel actief (voor zover daarvan sprake is) en (c) een aandeel in de nog niet verdeelde winst. Wanneer in plaats van een nog niet verdeelde winst sprake is van niet genomen verliezen, zal zijn aandeel daarin worden vastgesteld via verrekening met hetgeen hem toekomt (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 maart 2020, r.o. 9.5, ECLI:NL:GHSHE:2020:765).
2.2.
Bij tussenvonnis van 17 januari 2024 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de persoon van de door de rechtbank voorgestelde deskundige A. van der Bruggen en het door hem begrote voorschot.
2.3.
Beide partijen hebben te kennen gegeven te kunnen instemmen met de persoon van de voorgestelde deskundige. De rechtbank zal dan ook overgaan tot benoeming van de heer A. van der Bruggen (hierna “de deskundige”) tot deskundige om de waarde van het aandeel van [eiser] in de personenvennootschappen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] vast te stellen en daarover te rapporteren.
2.4.
De deskundige heeft het voorschot begroot op een bedrag van € 20.465,-- (inclusief btw). [eiser] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de begroting van het voorschot.
[gedaagden] vinden het voorschot gelet op de door hen ingeschatte omvang van de werkzaamheden fors.
2.5.
De rechtbank heeft de deskundige van de bedenkingen van [gedaagden] bij de begroting van het voorschot op de hoogte gesteld. De deskundige heeft in de door hen aangedragen argumenten geen aanleiding gezien zijn begroting bij te stellen. De deskundige heeft zijn begroting gebaseerd op zijn uurtarief en op eerder uitgevoerde vergelijkbare onderzoeksopdrachten qua tijdsbesteding. Hierdoor ziet hij vooralsnog geen reden om op dit moment de kostencalculatie lager in te schatten.
2.6.
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank geen grond ziet om af te wijken van het door de deskundige begrote bedrag van € 20.465,-- (inclusief btw) zodat dit bedrag als voorschot zal worden vastgesteld.
2.7.
In het vonnis van 20 september 2023 heeft de rechtbank onder r.o. 5.14 geoordeeld dat [gedaagden] het voorschot voor de deskundige dienen te financieren en dat zij het aandeel van [eiser] in die kosten (1/3 deel) in mindering mogen brengen op het aan [eiser] uit te keren bedrag aan waarde van zijn aandeel in de personenvennootschappen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dat eerdere oordeel af te wijken. Partijen hebben een gezamenlijk belang bij de vaststelling van de waarde van het aandeel van [eiser] in de personenvennootschappen en zullen uiteindelijk (nadat het aandeel bij vonnis is vastgesteld) allen evenredig in de kosten van het deskundigenonderzoek bijdragen. Aangezien [gedaagden] aan [eiser] voor diens aandeel een bedrag dienen te betalen ligt het in de rede dat het aandeel van [eiser] in de deskundigenkosten daarmee wordt verrekend. De aanvang van het deskundigenonderzoek is dan ook niet afhankelijk van de (on)mogelijkheid van [eiser] om een deel van het voorschot te financieren.
2.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige om de waarde te begroten van het aandeel van [eiser] in de personenvennootschappen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] , met inachtneming van wat hiervoor onder 2.1 is overwogen.
3.2.
benoemt tot deskundige die het onder 3.1. omschreven onderzoek gaat verrichten:
A. van der Bruggen,
correspondentieadres: Postbus 36, 5700 AA Helmond,
bezoekadres: Steenovenweg 4a, 5708 HN Helmond,
telefoon: 06 12831824,
e-mailadres: Arthur.vd.Bruggen@abab.nl,
het onderzoek
3.3.
bepaalt dat partijen de deskundige in het bezit stellen van (althans toegang verschaffen tot) alle voor het onderzoek noodzakelijke stukken en gegevens, meer in het bijzonder de volledige boekhouding/administratie van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] ,
3.4.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
  • partijen de gelegenheid moeten krijgen om op de concept rapportage te reageren en deze reacties worden
het voorschot
3.5.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op € 20.465,-- (inclusief btw),
3.6.
bepaalt dat [gedaagden] het voorschot moeten overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.7.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het schriftelijk rapport
3.8.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.9.
wijst de er op dat:
  • uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de is gebaseerd,
  • de een concept van het rapport aan partijen toezenden, zodat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de daarop vermelden,
3.10.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.11.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 19 juni 2024,
3.12.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van beide partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van [gedaagden] op een termijn van vier weken,
3.13.
verwijst voor het overige naar de beslissingen in het tussenvonnis in deze zaak van 17 januari 2024,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster -van der Linden, mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.
CB