ECLI:NL:RBLIM:2024:8041

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
ROE 23/747
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding termijn voor oplegging Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer door CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 juni 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser was op 29 april 2022 aangehouden in Oostenrijk wegens een te hoog ademalcoholgehalte. Het CBR heeft op 23 november 2022 besloten dat eiser verplicht een EMA moet volgen, maar de mededeling hierover aan het CBR is pas op 17 november 2022 gedaan, wat betekent dat er meer dan zes maanden zijn verstreken tussen de constatering van het te hoge ademalcoholgehalte en de mededeling aan het CBR. De rechtbank oordeelt dat deze termijnoverschrijding niet gerechtvaardigd is door omstandigheden die in de aard van de zaak liggen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van het CBR vernietigd en bepaald dat het CBR de kosten van de EMA en het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is mondeling gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/747

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. M.M. Kleibeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van het volgen van een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA). Het CBR heeft met het besluit van 23 november 2022 besloten dat eiser verplicht een EMA moet volgen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het CBR op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de heer L’espoir, woordvoerder namens eiser en de gemachtigde van het CBR.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt.
3. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.

Overwegingen

4. Het CBR moet een EMA opleggen als er bij een bestuurder een
ademalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger of gelijk is aan 435 µg/l, maar lager is dan 785 µg/l.
5. Die constatering van het te hoge ademalcoholgehalte kan worden gebaseerd op een mededeling van, in dit geval, de directeur van het CBR. Op grond van artikel 3 lid 3 van de Regeling Maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid [1] geldt dan wel dat er niet meer dan
6 maanden mag zitten tussen de constatering van dat te hoge ademalcoholgehalte en de mededeling die daarover aan het CBR wordt gedaan.
6. In dit geval is die termijn overschreden. Eiser is op 29 april 2022 aangehouden in Oostenrijk. De mededeling van de directeur van het CBR dateert van 17 november 2022. Daar zitten 6 maanden en bijna 3 weken tussen.
7. Doordat de termijn van zes maanden is overschreden mag het CBR de aanhouding in beginsel niet meer aan de oplegging van een EMA ten grondslag leggen. Dat kan wel anders zijn als er sprake is van “
in de aard van de zaak gelegen omstandigheden” die dit rechtvaardigen.
8. Deze zijn de rechtbank niet gebleken. De Oostenrijkse autoriteiten hebben bij brief van 5 mei 2022 melding gemaakt van de aanhouding. Die brief is op 3 juni 2022 per e-mail doorgestuurd naar het Rdw en vervolgens op 8 juni 2022 per e-mail aan het CBR. Dat is dus zodanig vlot verlopen dat er geen sprake is van een vertraging in het proces die niet aan het CBR kan worden tegengeworpen. De directeur had na ontvangst van de informatie vanuit Oostenrijk nog ruim voldoende tijd om de mededeling te doen. Dat het gaat om een melding uit Oostenrijk, en dat het CBR die niet elke dag ontvangt, is op zichzelf geen omstandigheid die termijnoverschrijding rechtvaardigt. Dat het CBR haar interne organisatie onvoldoende heeft ingericht op dergelijke meldingen of dat er intern iets is mis gegaan, is geen in de aard van de zaak gelegen omstandigheid die een afwijking van de termijn van 6 maanden rechtvaardigt. Van andere in de aard van de zaak gelegen omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. De conclusie is daarom dat gelet op het overschrijden van de genoemde termijn van zes maanden, het CBR eiser geen EMA had mogen opleggen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om in het kader van finale geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien en ook te beslissen op het verzoek om schadevergoeding van eiser (betreffende de kosten van de EMA die reeds door hem zijn betaald). De rechtbank:
- Heeft het beroep gegrond verklaard;
- Heeft de beslissing op het bezwaar van eiser vernietigd;
- Heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats van de beslissing op het bezwaar treedt;
- Heeft het primaire besluit tot oplegging van de EMA herroepen;
- Heeft bepaalt dat het CBR de kosten van de EMA van in totaal € 1.075,- aan eiser moet vergoeden; en
- Heeft bepaalt dat het CBR aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024 door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier.
griffier rechter
De griffier is verhinderd om dit
proces-verbaal mede te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 1 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In artikel 3, derde lid van de Regeling is bepaald dat het meest recente feit, bedoeld in artikel 2, ten tijde van de mededeling niet langer dan zes maanden geleden is geconstateerd.