In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woonruimte. De eiser, [eiser], had een huurachterstand opgebouwd bij de gedaagde, [gedaagde], die de huurovereenkomst had gesloten voor een onzelfstandige woonruimte. De huurovereenkomst was aangegaan op 1 juni 2023 met een maandelijkse huurprijs van € 340,00, maar de eiser had zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, wat leidde tot een betalingsachterstand van meer dan vijf maanden. Na een verstekvonnis op 6 maart 2024, waarin de ontbinding van de huurovereenkomst werd toegewezen, kwam de eiser in verzet. Hij betwistte de hoogte van de huurachterstand en voerde aan dat hij inmiddels weer over een stabiel inkomen beschikte.
De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij betalingen had gedaan en dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot twaalf maanden. De rechter concludeerde dat de eiser zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de ontbinding van de huurovereenkomst in de weg stonden. De kantonrechter verklaarde het verzet ongegrond en bekrachtigde het eerdere verstekvonnis, waarbij de eiser werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.