ECLI:NL:RBLIM:2024:832

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
10250120 \ CV EXPL 22-5416
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan gehuurde meubelbakwagen

In deze zaak vordert Adrem B.V., vertegenwoordigd door Haenen Gerechtsdeurwaarders, betaling van schadevergoeding van de gedaagde partij, die een meubelbakwagen had gehuurd. De huurovereenkomst bevatte bepalingen over schade en aansprakelijkheid. De gedaagde heeft de auto op 9 september 2020 gehuurd en bij terugbrenging was er schade aan de auto. Adrem heeft het eigen risico van € 500,00 in rekening gebracht, maar stelt ook dat er bovenhoofdse schade was die niet verzekerd was. De gedaagde heeft de schade betwist en stelt dat de schade aan de voorzijde van de auto was, waarvoor hij het eigen risico had betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat niet bewezen is dat de bovenhoofdse schade is ontstaan tijdens de huurperiode. Hierdoor is de vordering van Adrem tot schadevergoeding afgewezen. De rechter heeft Adrem ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, vastgesteld op € 677,50.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10250120 \ CV EXPL 22-5416
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
ADREM B.V. MEDE H.O.D.N. "ADREM AUTOVERHUUR" EN "ADREM AUTOLEASE",
te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Adrem,
gemachtigde: Haenen Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [handelsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: RechtOp Juristen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief van Adrem van 22 mei 2023 met producties
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 september 2023
- de akte van Adrem
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 september 2020 heeft [gedaagde] van Adrem een meubelbakwagen met lift gehuurd. De auto was verzekerd voor schade, met een eigen risico voor de huurder van € 500,00. De huurovereenkomst vermeldt:
Bovenhoofdse schade (schade tot 75 cm onder de dakrand), opzetschade en interieurschade is niet verzekerd en komt altijd voor rekening van de huurder/bestuurder.
Op het aan [gedaagde] verstrekte exemplaar van de huurovereenkomst is deze zin geel gearceerd.
2.2.
Toen [gedaagde] de auto terugbracht, had deze schade. Adrem heeft daarom het eigen risico aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft per creditcard € 666,76 afgerekend aan huursom en eigen risico.
2.3.
Uit een expertiserapport van 13 oktober 2020 blijkt dat de wagen op dat moment schade had, te weten torsie van de meubelbak. De aan de hand van foto’s van de zichtbare schade berekende herstelkosten bedroegen € 3.941,95 exclusief btw.
2.4.
Op 25 november 2020 heeft Adrem aan [gedaagde] gemaild:
Op 9-9-2020 heeft u bij ons een bestelbus gehuurd (…). Tijdens de huur is er bovenhoofdse schade ontstaan. Deze schade is niet verzekerd, en valt niet onder het eigen risico.
Voor deze schade stellen wij u aansprakelijk.
In de bijlages vindt u de schadefoto’s en het expertiserapport van de schade. (…)
2.5.
Op dezelfde dag heeft Adrem aan [gedaagde] een rekening gezonden voor het schadebedrag van € 3.941,95 exclusief btw. Als omschrijving is vermeld
Schade op 9-9-2020, zie expertiserapport
Bovenhoofdse schade op 9-9-2020
2.6.
Op 23 maart 2022 heeft de gemachtigde van Adrem aan [gedaagde] een zogenoemde veertiendagenbrief gezonden en daarin de verschuldigdheid van € 519,20 aan vergoeding voor buitengerechtelijk kosten aangekondigd als [gedaagde] niet tijdig zou betalen. [gedaagde] heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Adrem vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.911,15, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Adrem, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Adrem, met veroordeling van Adrem in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of [gedaagde] aansprakelijk is voor de bovenhoofdse schade die aan de gehuurde auto is ontstaan. Daarvoor moet in de eerste plaatst vaststaan dat die schade is ontstaan in de periode dat [gedaagde] de auto had gehuurd. Dat er schade was toen [gedaagde] de auto terugbracht, staat vast. Daar is immers het eigen risico voor in rekening gebracht. Niet staat vast dat dat bovenhoofdse schade was, waarvoor [gedaagde] inderdaad, volgens de huurovereenkomst, aansprakelijk zou zijn.
4.2.
[gedaagde] heeft betwist dat de auto bovenhoofdse schade had toen hij hem terugbracht. Er was schade ontstaan aan de voorzijde van de auto en daar heeft hij het eigen risico voor betaald. Voor hem is de zaak daarmee afgedaan.
4.3.
Adrem heeft gesteld dat zij pas later op de hoogte geraakte van de bovenhoofdse schade, doordat zijzelf aansprakelijk werd gesteld voor schade aan een gevel, die zou zijn veroorzaakt met de auto die [gedaagde] op dat moment had gehuurd. Onderbouwing van de stelling is echter uitgebleven.
4.4.
Dat brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de bovenhoofdse schade aan de auto is ontstaan in de periode dat [gedaagde] de auto gehuurd had. De vordering tot vergoeding van de schade is niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vordering van rente en kostenvergoeding. Alle overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven.
4.5.
Adrem is de partij die ongelijk krijgt en die zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Er is geen reden voor een vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten.
De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 677,50 (2,5 punt tarief € 271,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Adrem tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] , vastgesteld op € 667,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.