ECLI:NL:RBLIM:2024:8581

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
11227612 \ CV EXPL 24-3700
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en buitengerechtelijke kosten in het kader van zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak vordert CZ Zorgverzekeringen N.V. betaling van een openstaand bedrag van € 641,92 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst die tussen partijen is gesloten, waarbij de gedaagde maandelijks premie verschuldigd is. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de gedaagde nagelaten om (een deel van) de premies te betalen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 5 juli 2024, gevolgd door schriftelijke en mondelinge stukken van beide partijen.

De kantonrechter heeft het verweer van de gedaagde, dat de opheffing van het kantongerecht Maastricht tot nietigheid van de procedure zou leiden, verworpen. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde als consument wordt beschouwd en dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht niet zijn geschonden. De gedaagde heeft ook aangevoerd dat er geen overeenkomst is gesloten en dat de verplichte zorgverzekering in strijd is met het strafrecht, maar deze argumenten zijn door de rechter verworpen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde verplicht is om de verschuldigde premies te betalen op basis van de zorgverzekeringsovereenkomst. De vordering van CZ is toewijsbaar, inclusief de wettelijke rente en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van CZ begroot op € 802,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is op 20 november 2024 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11227612 \ CV EXPL 24-3700
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 juli 2024, met twee producties
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de e-mail van [gedaagde] van 5 augustus 2024
- de e-mail van [gedaagde] van 6 augustus 2024
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
CZ vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 641,92, (zijnde € 724,50 aan hoofdsom, € 78,23 aan vergoeding buitengerechtelijke incassokosten en € 42,17 aan wettelijke rente tot 5 juli 2024 minus het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 202,98), vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 641,92, vanaf 5 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening, en de proceskosten.
2.2.
CZ legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 3 van de Zorgverzekeringswet tot stand is gekomen onder relatienummer 016037418 op basis waarvan [gedaagde] maandelijks premie is verschuldigd. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] niet tot betaling van (een deel van) de premies overgegaan.
2.3.
[gedaagde] voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Aan het verweer van [gedaagde] dat er sprake is van nietigheid omdat het kantongerecht Maastricht is opgeheven, zal voorbij worden gegaan. Per 1 januari 2002 zijn de kantongerechten (in onderhavig geval Maastricht) als zelfstandige gerechten opgeheven en als sectoren kanton ondergebracht bij de rechtbank (in onderhavig geval rechtbank Limburg, locatie Maastricht).
3.2.
[gedaagde] heeft om het mandaat van de rechter gevraagd maar er bestaat geen juridische grondslag voor de rechter om op verzoek van een partij, in dit geval [gedaagde] , zijn mandaat te tonen.
3.3.
[gedaagde] is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
3.5.
[gedaagde] voert met een beroep op artikel 3:33 BW aan dat zij geen overeenkomst is aangegaan en dat er sprake is van dwang. Volgens [gedaagde] is een verplichte zorgverzekering in strijd met artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Verder doet zij nog een beroep op de artikelen 1:1 BW, 273f, 365, 51, 80, 285 en 285b SR) en eist ze -samengevat - terugvordering van het reeds in beslag genomen geld met wettelijke rente en alle onterechte betalingen aan CZ met terugwerkende kracht terug, binnen 30 dagen met een boete van € 500.000,00 bij nalatigheid.
Voor zover [gedaagde] hiermee een tegenvordering had willen instellen, dan wordt zij daarin niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de wet is het instellen van een dergelijke tegenvordering alleen mogelijk in de conclusie van antwoord en daarna niet meer (artikel 137 Rv). In deze zaak heeft [gedaagde] bij mondeling antwoord geen vordering ingesteld.
3.6.
In de Zorgverzekeringswet (verder Zvw), in samenhang met de Wet Langdurige Zorg, is bepaald (in artikel 2) dat iedereen die in Nederland woont of werkt verplicht is om een zorgverzekering af te sluiten. Dat is anders indien een ontheffing verleend is wegens gemoedsbezwaren. Gesteld noch gebleken is dat aan [gedaagde] een ontheffing wegens gemoedsbezwaren is verleend. De uitzondering is dus niet van toepassing.
3.7.
Dat betekent dat de verzekeringsplicht ook voor [gedaagde] geldt en dat zij verplicht is premie te betalen; dit volgt uit artikel 17 Zvw. Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) heeft namens de overheid de bevoegdheid om niet-verzekerden te dwingen toch een verzekering af te sluiten. Weigert een niet-verzekerde na herhaalde aanmaningen een verzekering af te sluiten, dan kan het CAK als wettelijk vertegenwoordiger namens die persoon een verzekering afsluiten.
3.8.
De kantonrechter voegt hier aan toe dat artikel 1:1 BW weliswaar bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden vrij en bevoegd zijn tot het genot van de burgerlijke rechten, maar dat recht is niet onbeperkt. Dit geldt slechts binnen de grenzen van de wet. Het enkele feit dat de verzekeringsplicht uit de Zorgverzekeringswet de vrijheid van burgers inperkt, maakt niet, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, dat sprake is van slavernij of van persoonlijke dienstbaarheden zoals bedoeld in artikel 1:1 lid 2 BW.
3.9.
Nu vast is komen te staan dat partijen onderhavige zorgverzekeringsovereenkomst hebben gesloten, is [gedaagde] als contractspartij gehouden de verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst te voldoen, waaronder in het bijzonder de betalingsverplichting. Op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] gehouden verzekeringspremies te betalen aan CZ. CZ heeft gesteld en voldoende toegelicht dat en welke bedragen over welke periode open staan. Het gevorderde bedrag van € 724,50 is dan ook verschuldigd.
3.10.
De wettelijke rente - waaronder een bedrag van € 42,17 aan wettelijke rente berekend tot 5 juli 2024 (datum dagvaarding) - over het totale openstaande bedrag wordt ook toegewezen, omdat CZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en deze ook niet door [gedaagde] wordt weersproken.
3.11.
CZ maakt tevens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. CZ heeft aan [gedaagde] een aanmaning, de veertiendagenbrief, gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en [gedaagde] heeft de ontvangst daarvan niet betwist. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 78,23 toegewezen.
3.12.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen en het gegeven dat [gedaagde] een bedrag van € 202,98 heeft voldaan, ligt de vordering tot een bedrag van € 641,92 voor toewijzing gereed.
3.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van CZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
802,22

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen een bedrag van € 641,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 641,92, met ingang van 5 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
verklaart [gedaagde] , voor zover haar verweer bij dupliek als een tegenvordering moet worden aangemerkt, daarin niet-ontvankelijk,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van CZ tot dit vonnis begroot op € 802,22.
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
MW