ECLI:NL:RBLIM:2024:8616

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
11234754 \ CV EXPL 24-3755
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woonruimte wegens dringend eigen gebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woonruimte. De huurovereenkomst, die op 1 december 2020 was aangegaan, was voor de laatste keer verlengd op 17 november 2022. [eiser] heeft de overeenkomst opgezegd per 1 december 2024, met als reden dat zij de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. [gedaagde] heeft de opzegging erkend, maar verzet zich tegen de kosten die [eiser] vordert.

De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 juli 2024, gevolgd door een schriftelijke reactie van [gedaagde] en een conclusie van repliek van [eiser]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst per 1 december 2024 zal eindigen en dat [gedaagde] de woning uiterlijk op die datum moet ontruimen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot ontruiming toegewezen, maar de machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren op kosten van [gedaagde] afgewezen, omdat dit niet in overeenstemming is met de wet.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten moet betalen, maar dat de vordering om de ontruiming op kosten van [gedaagde] uit te voeren niet kan worden toegewezen. De proceskosten zijn begroot op € 864,72, die [gedaagde] moet betalen. De kantonrechter heeft de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor de kosten, maar niet voor de ontruiming zelf.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11234754 \ CV EXPL 24-3755
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Isenborghs,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 17 juli 2024 met producties 1 tot en met 7;
- de schriftelijke weergave van het antwoord van [gedaagde] ;
- de conclusie van repliek met productie 8;
- de brief van [gedaagde] die bij de rechtbank is binnengekomen op 24 september 2024 en die wordt aangemerkt als conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 1 december 2020 verhuurt [eiser] aan [gedaagde] de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op 17 november 2022 is de huurovereenkomst voor de laatste keer verlengd met ingang van 1 december 2022 voor minimaal 24 maanden.
2.3.
Bij aangetekende brief van 26 februari 2024 heeft [eiser] de huurovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2024 op de grond dat sprake is van dringend eigen gebruik. [gedaagde] heeft deze brief ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
  • zal vaststellen dat de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde zal eindigen per 1 december 2024;
  • [gedaagde] zal veroordelen om uiterlijk op 1 december 2024 het gehuurde te ontruimen en te verlaten met machtiging aan [eiser] om de ontruiming zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] .
Subsidiair
  • zal beslissen dat de huurovereenkomst voor een in redelijkheid te bepalen tijd wordt verlengd;
  • [gedaagde] zal veroordelen om uiterlijk op het onder het vorige punt vastgestelde tijdstip het gehuurde te ontruimen en te verlaten met machtiging aan [eiser] om de ontruiming zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] .
Zowel primair als subsidiair
  • [gedaagde] zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 925,00;
  • [gedaagde] zal veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen de stelling ten grondslag dat zij de huurovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 december 2024 omdat zij het gehuurde wegens dringend eigen gebruik nodig heeft en dat [gedaagde] daarop niet heeft gereageerd.
3.3.
[gedaagde] erkent dat de huurovereenkomst eindigt per 1 december 2024 en voert verweer tegen alle kosten dat – naar de kantonrechter begrijpt – strekt tot afwijzing van die kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter merkt als eerste op dat [gedaagde] vergoeding van de door hem reeds gemaakte en aankomende kosten vordert en dat hij geen eis in reconventie heeft ingesteld met die inhoud. Dit betekent dat de kantonrechter daarover in dit geding niet kan oordelen.
4.2.
Ten aanzien van de vorderingen van [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat die moeten worden toegewezen, met uitzondering van de machtiging van [eiser] om de ontruiming zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] , en dat [gedaagde] een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten moet betalen en in de proceskosten moet worden veroordeeld. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Uit het antwoord van [gedaagde] is gebleken dat hij erkent dat de huurovereenkomst eindigt per 1 december 2024. De primaire vorderingen van [eiser] zullen daarom worden toegewezen voor zover deze zien op de vaststelling van het einde van de huurovereenkomst en de ontruiming per 1 december 2024. Hetgeen partijen hebben aangevoerd over het onderhoud en de toestand van het gehuurde, de situatie van [eiser] , de gang van zaken omtrent de eventuele verkoop van het gehuurde en dat [eiser] geen gelijkwaardige vervangende woning zou hebben aangeboden, behoeft dan ook geen bespreking en beoordeling meer.
4.4.
De door [eiser] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf te doen uitvoeren, zal worden afgewezen nu zij daarbij geen belang heeft. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) schrijft namelijk voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder en de in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 Rv en verder) worden toereikend geacht. Bovendien is [eiser] geen persoon als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden die gemachtigd zou kunnen worden om de woning binnen te treden.
4.5.
Ook zal de vordering om de ontruiming uit te voeren op kosten van [gedaagde] worden afgewezen. De partij die ongelijk krijgt kan namelijk alleen worden veroordeeld tot betaling van kosten die vóór de uitspraak zijn gemaakt (artikel 237 lid 3 Rv) dan wel kosten die na de uitspraak worden gemaakt maar die zich wel laten begroten (artikel 237 lid 4 Rv). Dat is niet het geval bij ontruimingskosten; deze kosten worden namelijk (mogelijk) na het ontruimingsvonnis gemaakt en lenen zich, zonder nadere toelichting, niet voor voorwaardelijke begroting.
4.6.
Nu de primaire vorderingen van [eiser] worden toegewezen en voor de afgewezen gedeelten overeenkomen met het subsidiair gevorderde, behoeven de subsidiaire vorderingen geen bespreking en beoordeling meer.
4.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal de vraag of deze kosten door [gedaagde] verschuldigd zijn toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn, omdat het door [eiser] gevorderde geen betrekking heeft op een van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is.
4.8.
[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft reeds daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Aangezien er sprake is van een vordering van onbepaalde waarde, die in de wettelijke staffel ontbreekt, wordt aangesloten bij het maximale bedrag dat hoort bij een hoofdsom tot en met € 15.000,00. Voor handelszaken is dat een bedrag van € 925,00 exclusief btw en in kantonzaken de helft daarvan, € 462,50 exclusief btw. Hieruit volgt dat € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.9.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld. Hoofdregel is dan dat hij daarom de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen. Dat volgt uit artikel 237 lid 1 Rv. [gedaagde] stelt zich weliswaar op het standpunt dat [eiser] zonder enkele reden deze procedure heeft gestart, maar dat is niet juist. Op grond van artikel 7:272 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de verhuurder namelijk, indien hij zes weken na de opzegging niet van de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de brief van 26 februari 2024 heeft ontvangen en uit zijn stellingen volgt ook dat hij daarop niet schriftelijk heeft gereageerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook geen sprake van door [eiser] nodeloos aangewende of veroorzaakte proceskosten. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
218,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
864,72
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring zal ten aanzien van het vaststellen van de einddatum van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde worden afgewezen. Dit omdat artikel 7:272 lid 1 BW meebrengt dat beslissingen op de in artikel 7:272 lid 2 BW bedoelde vorderingen – zoals in deze zaak aan de orde – in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. In de rechtspraak zijn enkele uitzonderingen op deze regel aanvaard, maar niet gesteld of gebleken is dat een van die uitzonderingen zich in de zaak voordoet.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt vast dat de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] per 1 december 2024 zal eindigen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] uiterlijk op 1 december 2024 te verlaten en te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 864,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.3., 5.4. en 5.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
CL